IÓ2

„Niet alle waarheid is stof voor den novellist.... Waarheid alleen is niet het einddoel van den kunstenaar. . . Alle kunst huldigt als hoogste doel de schoonheid. Zoodra de realisten, uitsluitend door hartstocht voor waarheid en wetenschap gedreven, verzuimen den eeredienst van het schoone te omhelzen, zijn zij op een hellend vlak," — deze en meer dergelijke opmerkingen bewijzen het. Doch, waar het pas zou geven te doen uitkomen, dat en in welke mate Zola zich aan die beginselen vergrijpt, daar is de heer Ten Brink dikwijls in verzuim. Slechts zelden laakt hij dan met genoegzamen nadruk. Die zich veroorloven dit wel te doen, worden door hem op eene eenigzins vreemdsoortige manier bestreden.

„Bijna voortdurend," schrijft hij aan het slot van het eerste hoofdstuk, „heeft de critiek (Zola's) scheppingen bitter en schamper gehavend en met miskenning van zijne eigenaardige opvatting der letterkundige kunst hem veroordeeld naar de utiliteitsgronden eener oppervlakkige kruieniersmoraal.... Wat ook aan mijn oordeel te dezer plaats mocht ontbreken, ik aarzel niet te verklaren, dat het mij volkomen overbodig voorkomt op de werken van dien kunstenaar met de blikken sabel van wijlen braven Hendrik aan te vallen."

Nu, geen onzer, die dat van Dr. Jan ten Brink verwacht had. Maar hebben anderen, heeft met name de critiek zich daar zoo erg aan bezondigd ? Door enkelen is werkelijk in naam der zedelijkheid geprotesteerd tegen onthullingen en aanduidingen , als in La C u r ée en 1'A sso m mo i r voorkomen. Waarom het zedelijkheidsgevoel, dat opkomt tegen zooveel bestialiteit als daarin geschilderd wordt, met minachting, kruieniersmoraal gescholden wordt, wil mij niet recht duidelijk worden. Maar de verklaring, losweg nopens de gansche anti-Zola critiek gegeven, is onjuist door hare algemeenheid. Berust het oordeel van eenen Jules Clarétie, van eenen Paul Perret, van eenen Paul de Saint Victor en later van Ch. Bigot, van Alexandre Dumas, van Edmond Schérer, wiens studie in Le Temps mij, terwijl ik dit opstel schrijf, onder de oogen komt; — op Kappelmansche zedelijkheidsbeginselen? Ik vind die nergens aangeroepen; ik zie allen de verhalen uit de.,