— 159 —

phiën verdiensten, die niemand loochenen zal en de uitvinder van het letterkundig naturalismus — men houde den titel ten goede — heeft ongemeen fraaie photographiën geleverd, verrassend getrouw en bewonderenswaardig van schérpte. Maar hooger dan door deze staat hij door de grootere en kleinere doeken, die hij, het strenge gebod zijner leer verzakende, met artistieke vrijheid van opvatting gepenseeld heeft. De idylle van Miette en Silvère in La fortune des Rougon en die van Serge en Albine in La faute de 1'abbé Mourct behooren daartoe. Met reden heeft dan ook de heer Ten Brink inzonderheid op de tweede, de innemende Paradou-idylle, grooten nadruk gelegd, ten betooge, dat Zola wel degelijk het dichterlijk element bezit, dat men te zeer geneigd is hem te ontzeggen.

Eene afvalligheid, als waaraan deze schrijver zich tot zijn voordeel nu en dan bezondigt, zal men kunnen opmerken bij eiken kunstenaar , die, gelijk hij, den drang van zijnen bizonderen aanleg voor eene, van zijne persoonlijkheid onafhankelijke noodzakelijkheid is gaan houden en zijne neigingen tot eene kunstleer verheft , waar buiten geene zaligheid te vinden heet.

Feitelijk leidt Zola's leer evenmin tot zaligheid als eenige andere dergelijke theorie, die de kunst in de engte van zekere eigendommelijke opvattingen zou willen dringen. Integendeel, zij is zeer gevaarlijk voor hen, die zich aan de letter van haar gebod houden zonder, even als Zola, in een waarachtig talent een krachtig correctief te bezitten. De naturalist, onvoorwaardelijk getrouw willende zijn, ontzegt zichzelven daardoor de bevoegdheid om het leelijke en het stuitende te verzachten in de voorstelling, zóó dat de artistieke indruk van waarheid te weeg gebracht, maar de, het gevoel beleedigende waarheid zelve achterwege gehouden wordt. Nooit voor iets terugdeinzende, ook niet voor het meest onaesthetische, vervalt hij noodwendig herhaaldelijk tot platheid en gemeenheid. Wie zich bindt aan het voornemen om voor niets uit den weg te gaan en nergens over heen te stappen, moet dikwijls in vuil trappen. En op die wijze binden zich de naturalisten, die Zola gelijk geven, waar deze verklaart: „J'ai prétendu qu'on pouvait tout écrire."