— 146 —

Schiller's „Kabale und Liebe" stemt in vele motieven met Wagner's „Reue nach der That" en zijne „Kindermörderin" overeen. In Schiller's briefwisseling met zijn tijdgenooten o. a. met Dahlberg, zien wij, dat hij tengevolge van de lectuur der Kindermörderin het plan der Luise Millerin opvatte.

Dat in hoofdzaak. Dan komen de ontleeningen in het bijzonder, in de onderdeden, in personen en in enkele wendingen. Zelfs Goethe's Gretchen vertoont trekken van overeenkomst met Leopold Wagner's Kindermörderin. Dat alles moet in eene letterkundige geschiedenis van onzen tijd naai' gelang harer uitgebreidheid öf aangeduid öf uitgewerkt voorkomen.

Verder meenen wij te hebben opgemerkt, dat de schrijver zeer interessante persoonlijkheden, ja zelfs den beroemden Schiller en Goethe slechts ter loops behandelt, hunne hoofdwerken niet eens alle noemt, hunne grootste kracht niet eens met korte trekken ook maar tracht te schilderen. Van Faust vinden we zeer weinig, van Tasso in 't geheel niets. Over Goethe's proza geen woord. Over zijne buitengewone gaven in het scheppen van lyrische gedichten van den meest verschillende inhoud, niets. Het groote kenmerkend onderscheid tusschen hjm en Schiller, zijne objectiviteit, zijne meesterlijke behandeling van alles wat hij dichtte, zijn vereenzelving deikunst met de natuur, zijn geheime neiging naar een soort van mystiek, zijn afkeer van de wijsbegeerte zijner tijdgenooten, we zoeken dit alles te vergeefs.

Schiller's betrekking tot de Kantsche Philosophie, zijn nader verkeer met Prof. Reinhold, die te Jena, Kant vertolkte, zijne philosophische opstellen ter aanvulling van Kant's „Kritik der asthetischen Urtheilskraft", deze geheele eigenaardige zijde van Schiller's bestaan wordt door den schrijver niet aangeduid, en toch, hoe belangrijk is zij!

Wanneer we spraken van interessante persoonlijkheden daii bedoelden we in de eerste plaats eenen Friedrich Richter. Zijne sterk uitgesproken subjectiviteit, zijn Versckwpmmenkeit (we weten geen beter woord) zijn neiging tot humor, zijne verheven eigenschappen des gemoeds, maar daarneven zijn zwakheid des vleesches, eindelijk zijne verhouding als verbin-