156
Noord-, West- en Zuidkusten. Deze valleien werden in 1874/76 niet onderzocht; ze werden met de moerassen op de kaart onjuist aangegeven. Aan de Z. O. kust mis ik bovendien op de kaart de grootste der daar voorkomende valleien, de Toedak, die door mij bevonden werd aan alle oorsprongen tinerts af te voeren en dus vermoedelijk ontginbare kaksalagen zal bevatten.
„De ontdekking van de uitgebreide granietstreek aan de West- en Zuidkusten is belangrijk. Had men bij het onderzoek in 1874/76 het voorkomen van het graniet aldaar geweten of verondersteld, dan had men zeer zeker het onderzoek juist daarheen uitgestrekt. Want tegelijkertijd, zegt de onderzoeker van 1874/76, met het doorbreken van het graniet door het Neptunische gesteente, ontstond het tinerts op Singkep. Die onderzoeker zou dan de voorstelling niet hebben gegeven van eene plaatselijke granietdoorbraak in het N. O. gedeelte van het eiland, waardoor slechts in die streek tinerts zou aangetroffen worden.
„Dat er door mij in de ontdekte granietstreek dadelijk naar tin-erst werd gezocht, spreekt wel van zelf. Op twee ver uit elkaar liggende plaatsen n.1., een aan de Westkust en een aan de Zuidkust, vond ik fraai en rijk tinerts. Deze streek zal zonder twijfel blijken goed ontginbare ertslagen te bevatten. Ik moest mij met het vinden van dit tinerts voorloopig tevreden stellen, want de streek is woest en schier onbewoond, zoodat reeds de voorbereiding tot een stelselmatig grondonderzoek te veel tijd zou gevorderd hebben. Ook vond ik het niet raadzaam het eenmaal vastgestelde werkplan te wijzigen. Vooreerst zijn reeds tin-erts bevattende gronden genoeg bekend voor de eerste jaren der ontginning. Is deze eenmaal goed aan den gang, dan kan het stelselmatig onderzoek op andere punten aanvangen. Het ontdekken van het graniet en het daarmede voorkomend tinerts, in den Zuidwesthoek van het eiland, geeft, — in verband met de hierboven nog niet vermelde ontginbaar bevonden terreinen