155
aan het reeds gemelde uitgebreide tinertsveld aan de Oostkust, en dat algemeen de aandacht uitsluitend gevestigd geweest was op de valleien, waardoor ook het moeras, dat over eene lengte van 9 kilometer het noordoostelijk zeestrand volgt, doch daarvan ligt afgesloten door eene evenlange heuvelreeks, waardoor het voor tin-ertsafzetting zoozeer gunstig is, niet alleen niet werd onderzocht, doch zelfs niet werd opgemerkt, gelijk blijkt uit het missen van deze heuvels op de toen gemaakte kaart. Wat de „terreinsgesteldheid" in het geheel betreft, gelijk die in 1374/76 werd voorgesteld, deze is volgens mijn oordeel onjuist, en werd niet verder verkend, dan over het meergenoemde 7s gedeelte van het eiland.
„De op de kaart van dat onderzoek aangegeven ideale terreindborsnede bevond ik ongeveer juist te zijn, voor zooverre die betrekking heeft op het N.O. = Vs gedeelte; maar ik bestrijd de voorstelling, als zou de doorgesneden granietberg Trap de centrale doorbraak zijn van het graniet door het oude sedimentaire gesteente op het eiland. Ik bevond toch, dat over 2/3 van de Westkust en over de 72 van de Zuidkust graniet aan den dag bloot ligt, en voor zooverre het mij mogelijk was aan die kusten tot in het woeste onbewoonde binnenland door te dringen, vond ik overal het graniet aan den dag bloot liggen. Op vele plaatsen ligt daar het graniet in kolossale massa's — 10 tot 15 M. hoog — boven den grond, en in zee boven gewoon hoog water. Deze bevinding geeft dus eene geheele andere voorstelling van het eiland, dan in 1876 werd gegeven; toen werd het voorkomen van het graniet op Singkep beschreven als vormende de kern of de centrale kegel van het eiland met rondom liggende oude Neptunische lagen. Ook de verklaring, dat de voornaamste valleien zouden liggen aan de Noord-Oost en Zuid-Oostkusten is geheel onjuist, en wordt elders in het rapport van 1876 zelf weersproken. Het tegendeel is waar. De voornaamste valleien worden gevonden aan de