153
maal geheel overdekt met bovenlaagsch erts, dat door de Maleische bevolking grootendeels werd uitgewerkt. De stukken grond, die thans nog door hen worden bewerkt of die onaangetast zijn blijven liggen, omdat er huizen of vruchtboomen op staan, bewijzen nog de rijkheid van de afzetting. Men mag gerust aannemen, dat zij honderde jaren noodig hadden om dit tinertsveld, met hunne hoogst gebrekkige en tijdroovende wijze van bewerking, aan den bovengrond voor het grootste gedeelte uit te werken. Dit tinerst bevattende veld werd in 1874—1876 niet onderzocht — toch lag het voor de hand te vermoeden, dat in eene tinstreek, waar zulk eene uitgebreide bovenlaagsche ertsafzetting heeft plaats gehad, diepe ertslagen te verwachten waren. Inderdaad zou Singkep eene uitzondering maken op alle bekende stroomtinertsstreken, indien deze diepe lagen daar niet werden aangetroffen, en hoewel ik geen oogenblik, na de verkenning van het terrein, aan het bestaan dezer lagen heb getwijfeld, was het toch noodig tot wederlegging van het in 1876 (door den mijningenieur Menten) uitgesproken ongunstig oordeel, over de vermoedelijke ontginbaarheid van het eiland, dat die tinertslagen werden opgespoord en onderzocht; het grondonderzoek werd dus daarop gericht. Indien het terrein nog ongerept daar had gelegen, zou het zeker veel tijd vereischt hebben, om in een zoodanig uitgestrekt tinveld de ontginbare diepe ertsgrondlagen (kaksa) aan te treffen; thans werd dit bespoedigd door nauwkeurige waarneming van den uitgewerkten bovengrond, waardoor de voor boring meest geschikte plaatsen, als het ware, werden aangewezen. Uit de verschillende voor dergelijk onderzoek in aanmerking komeende terreinen deed ik eene keuze, en had het geluk te constateeren, dat in elk van de drie in onderzoek genomen terreinen ontginbare kaksalagen voorhanden zijn. Deze lagen blijken onafgebroken door te loopen en zich tot verre in zee uit te strekken; het erts is grof van korrel, van fraaie qualiteit en ligt gelijkmatig uitgespreid (saloe). Uit deze in