149

Borneo te worden verscheept, waartoe tegenwoordig bijna uitsluitend het onder Engelsche vlag varende stoomschip Vidar gebezigd wordt, dat een geregelden dienst onderhoudt tusschen Singapore, de Palos-baai, Berouw en Boulongan. De slaven worden als passagiers of bedienden ingeschreven, hetgeen alleen mogelijk is, wanneer de sjabandar met de handelaars heult. In ruil voor de slaven worden repeteergeweren ingevoerd, die dan ook in Mandhar en aan de Palos-baai geen zeldzaamheden meer zijn. Als vertrouwd persoon te Dongala werd een zekere Ladjeming genoemd, voor wien de commandant der Madura een schrijven medekreeg, waarin namens den gouverneur werd aangedrongen op het opsporen en overleveren der drie bovenbedoelde slaven.

Den 25en Augustus werd Toli-toli verlaten en langs de kust kruisende op Dongala aangehouden. Op laastgenoemde plaats aangekomen, mocht het den commandant gelukken, door tusschenkomst van den sjabandar en het hoofd der Boegineezen, de drie slaven, zijnde eene oude vrouw, een man en een jong meisje, uitgeleverd te krijgen. Op den verderen kruistocht werden verscheidene prauwen en twee schoeners ontmoet en onderzocht, waaronder twee groote prauwen van majoor Koeloengkanan, die zelfs met een groot gevolg aan boord was, waarschijnlijk voor een groot deel uit slaven bestaande. De commandant der Madura achtte het noodig dien majoor in zijne vaart te controleeren, doch kon niets verdachts vinden. In den trek van de Mandarsche kust naar ÏT. O. Borneo werden slecht twee prauwen gezien en in orde bevonden; te Remboang werd eene van Kait komende prauw ontmoet, welke de geheele Boegineesche kolonie dier plaats bevatte, die de wijk had genomen voor de geweldenarijen van den Maradia van Tapallang en naar Maros verhuisde. Aangeboden assistentie werd door haar afgeslagen: evenwel wilde het hoofd der kolonie zich, na aarzelen, wel op de Madura inschepen ten einde bij den