5

zijn aan onoordeelkundige keuze. Ook hieromtrent kunnen de Koloniale Verslagen licht verschaffen.

In 1851 wordt verklaard, dat vele aanplantingen uitstierven ten gevolge van slechte terreinkeuze; bij den nieuwen aanplant zou echter voor goede keuze worden zorg gedragen. In 1852 zal men zelfs eene „omzigtige" keuze doen; in 1853 zijn daartoe „de meeste voorzorgen" genomen, terwijl m 1859 van eene „zorgvuldige keuze" sprake is. Dat die in 't vooruitzicht gestelde zorgvuldigheid en omzichtigheid niet altijd waarborgden tegen aanplant op „ongeschikte gronden" blijkt niet alleen uit het Koloniaal Verslag van 1868, maar ook uit de mededeeling in 1876 gedaan, dat men „met meer beleid en oordeel dan vroeger"') bij de keuze te werk ging. Intusschen, nog in 1878 en 1879 behoort het gebruik van uitgeputte en ongeschikte1) gronden nog niet tot de geschiedenis — al wordt er een pleister gelegd op de wonde door de verzekering, dat er voortaan op goede keuze („goede zorg bij de keuze" is een variant) zal worden gelet. In welke mate hierop gelet is, blijkt uit eene nota van den Hoofdinspecteur voor de koffiecultuur J. Heijting, dd. 20 Januari 1884, waarin hij mededeelt dat „jaarlijks jonge tuinen [worden] afgeschreven, die nog niet of weinig produceerden, omdat de grond voor koffie ongeschikt is."

Zoo is dan, volgens de officieele bronnen, de keuze steeds beter en zorgvuldiger geworden. Niettemin blijkt dat deze zorgvuldige keuze de mogelijkheid van aanplantingen op ongeschikte gronden niet buitensluiten kon. Het moet dus wel in de eerste plaats aan gebrek aan gronden worden toegeschreven, dat dc koffieproductie op Java is achteruitgegaan.

Voor den buitengewonen achteruitgang intusschen, in de laatste jaren waar te nemen, komt veel op rekening van de koffiebladziekte, door wier verwoestingen zoovele streken

1) De Commissie cursiveert.