o4
welke een door en door edelen indruk maakt.
Ten slotte worden deze laatste motieven op even kunstige als welklinkende wijze verbonden en bereiden het slot voor, in een pianissimo, waarbij wij uit een schoonen droom schijnen te ontwaken.
Aan dergelijke door en door edele, smaakvolle en echt zedige muziek kan men eene toekomst voorspellen.
Das Gefilde der Seligen, symphonische Dichtung für grosses Orchester (in éénen Satz) is des componisten opus 21; nog later verscheen een bundel van tien liederen, op tekst van G. Keiler, met Engelsche vertaling van Olga Sturm (Leipzig, Breitkopf und Hartel). De componist heet eigenlijk Felix Weingartner, Edler von Münzberg. Hij is in 1863 te Zara in Dalmatië geboren, waar zijn vader bestuurder was van het draadberichtkantoor. Na den dood zijns vaders (4 jaren oud) trok Felix met zijne moeder naar Graz in Stiermarken. Hier bezocht hij het gymnasium en ontving de eerste muzieklessen van dr. W. Mayer. In 1880 reeds werd zijne eerste compositie (Klavierstücke) in Hamburg uitgegeven. Vervolgens vertrok hij naar de hoogeschool in het Conservatorium van Leipzig, waar hij den „Mozartprijs" verwierf en in de vriendschap van Liszt deelde. In 1884 werd dientengevolge zijne opera Sakuntala, bij het 25e jubileum van het Allgemeine Deutsche Musikverein uitgevoerd.
Hij werd vervolgens tot kapelmeester te Königsberg, Danzig en Hamburg, daarna te Frankfort en eindelijk te Mannheim aangesteld. In 1891 werd hij Hofkapellmeister in Berlijn, waar hij thans de Königliche Symphonieconcerte dirigeert. Behalve genoemde werken schreef hij nog eene opera, Malawika, te München in 1886 uitgevoerd; in 1892 verscheen weder eene opera, Genesius,
voor het voetlicht, doch werd door den componist, verstoord ten gevolge der houding van de critici, ingetrokken. In 1896 duikte zij weder op te Mannheim en ging toen Hamburg bezoeken. Later verheugde zich deze echter in een zeer gunstig onthaal ter gelegenheid van de vergadering van den Allg. Deutschen Musikverein. König Lear, te Parijs uitgevoerd, is zijn 20e werk, en evenals Das Gefilde voor orkest in één deel geschreven. Verder componeerde Weingartner nog een aantal liederen en schreef eenige letterkundige opstellen, als : Die Lehre von der Wiedergeburt und das MusV-alische Drama (Leipzig, Lipsius), Ueber das Dirigiren (Berlin, Fischer), Bayreuth (idem) en eindelijk Die Symphonie nach Beethoven. Dr. P.
BRIEVEN UIT ROME.
Dat de kunst, met name die van Euterpe, geen landgrenzen kent, is — wie twijfelt er aan ? — een der bewijzen van de eenheid der menschenfamilie, ondanks de bonte verscheidenheid der vertakkingen aan den stamboom.
„Heere, mijn tijd !" hoorde ik onlangs alhier hardop zuchten en denken door iemand, die straks in een vaderlandsch nieuwsblad had gelezen, welke opgang was gemaakt te 's Gravenhage door de Italiaansche Opera, met zangstemmen uit het land, waar de citroenen bloeien, al liet Maestro Mascagni zich ook wachten, tot teleurstelling van menigeen. Een andere Maestro van beteekenis, Luigi Mancinelli, zou ook mettertijd — wie weet het ? — wel eens kunnen verwacht worden en dan ook heusch ... komen in den Haag.
Hij is o. a. de toondichter van een treurspel (lyrisch) in drie bedrijven, met een voorspel, Ero e Leandro, op eene beschrijving (libretto heet men zoo'n boekske) van Tobia Gorrio (een schrijfnaam van Arrigo Boïto, die voor den kunstvaardigste der Italiaansche librettisti dezer eeuw gehouden wordt). Uithoofde dit spel vrijwel bekend kan zijn — Maestro Bottesini verluchtte en dichtte het met zijn notenschrift reeds meer dan twintig jaren geleden,— zoo wordt hier ter plaatse maar niet verteld uit dat boekske. Zooals Bottesini, die den bijnaam verwierf van „koning van den contrabasso" — is Maestro Mancinelli tot dit notengedicht gekomen, aangetrokken door de letteren dichtvormen der beschrijving met woorden, zóó moeielijk te overtreffen, dat het genoemd wordt één der kunstgloriën van Boïto. M. reisde opzettelijk herwaarts om in den stadsschouwburg, Argentina, zijne opera op gang te brengen en te leiden, als slotstuk van het winterspeeltij. De verwachting der uitgelezene, vaste schouwburg-bezoekenden was groot, en hoog waren de eischen, na den bekend geworden opgang te Madrid, waar in „Teatro Reale" de eerste uitvoering was, te Turijn (in Regio) en te Venetië (in Feliee). Toch viel 't zelfs nog in de hand, doordat bepaald al de vertolkenden op hunne plaats waren in de rollen. De toondichter kwam er zelfs zóó goed af, dat de kunstverslaggevers in de dagbladen eenvoudig aanteekenen (behalve het eenige minuten aanhoudend handgeklap bij het optreden van denMaëstro voor het orkest): „Mancinelli moest zich op het proscenio vertoonen, ontelbare malen". En al het loven en prijzen is geen „ophemelen" alleen, want als er getuigd wordt, dat „sinds langen tijd geen zoo volkomen overeenstemming van willen tusschen den leider van het orkest en de solisti en de koren is waargenomen, in de Romeinsche schouwburgen ; het tooverstafke van M. vernieuwde nog 'n keer het verwonderlijke: eigen-