17

M 3.

komt neer op het hoofd van Prof. Pictet. Van een man als Pictet, die zijne wetenschappelijke kennis zoozeer voor de techniek heeft dienstbaar gemaakt, werd met recht verwacht dat hij met deze zaak niet voor den dag ware gekomen vpor zij ook volkomen beantwoordde aan het voorgespiegelde.

«De zaak, die hij voorstond, heeft hij door zijn overhaasting ten zeerste benadeeld, daar men niet licht meer geld zal willen beschikbaar stellen voor de noodzakelijke proefnemingen.

«En deze zijn hard noodig. Juist voor vloeibaar acetyleen is als verlichting van vervoermiddelen een groote toekomst weggelegd. De verwezenlijking van dit denkbeeld ligt minder ver af dan men zou denken.

«Even goed als men het totaal onhandelbare nitroglycerine, als het betrekkelijk weinig gevaarlijke dynamiet in den handel heeft gebracht, is er wel degelijk een vorm te vinden, waarin men vloeibaar acetyleen in handen van het publiek kan stellen.

«Zelfs meen ik dat de richting, waarin moet worden gewerkt, reeds lang is aangewezen. Het gebrek aan vertrouwen zal echter deze proefnemingen langen tijd in den weg staan. Te betreuren acht ik het daarom ook, te moeten lezen dat in de eerstvolgende vergadering van de Amsterdamsche Acetyleen-gasmaatschappij het voorstel zal worden gedaan om te liquideeren.

«Ofschoon het niet alleen dwaas, doch ook unfair zou zijn, thans geld voor op te richten maatschappijen te vragen, zoo meen ik toch dat het voor een reeds bestaande maatschappij, die al vele onkosten heeft gemaakt, de aangewezen weg was, door proefnemingen de zaak tot een goed einde te brengen, welk einde, door de vorderingen, die de zaak reeds heeft gemaakt, volstrekt niet zoover meer kan liggen.

«Zooals nu de zaak staat, heeft de Duitsche regeering gelijk het vloeibaar acetyleen op gelijke lijn te stellen met dynamiet.

«Toch zal het in gebruik nemen hiervan door geen enkele regeering meer worden tegengegaan, wanneer proefondervindelijk wordt aangetoond dat men het in den vorm heeft verkregen, die het volkomen voor het gebruik geschikt maakt.

«Voorloopig zullen we ons dus alleen moeten tevreden stellen met toestellen voor directe bereiding, die ook steeds aftrek zullen blijven vinden.

«Het is te hopen dat hiervoor eene goede regeling worde getroffen, hetzij door Rijks- of gemeentebestuur, hetzij door gezamenlijke assuradeuren, opdat paal en perk worde gesteld aan het aanbieden van slechte toestellen.

«Er dient thans te worden uitgemaakt aan welke voorwaarden een goed toestel tot bereiding van acetyleen moet voldoen».

INGEZONDEN STUKKEN. Grondwateronderzoek.

In n°. 1 van den nieuwen jaargang ontvouwt de heer W. A. BauMER Sr. zijn practische denkbeelden in zake grondwater. Gaarne liet ik dat stukje geheel onbeantwoord, doch tegen enkele insinuaties moet ik opkomen.

Het is mij onbekend op welk aangekondigd vervolg van mijn verhandeling «De stroomrichting van het grondwater», in «De Ingenieur» 1896, n°. 43 en 44, de heer B. niet wilde wachten; wel weet ik dat de schrijver het bewijs leverde, dat hij het bedoelde opstel zeer oppervlakkig las.

De heer B. schijnt een warm voorstander van geologisch onderzoek te zijn en mettertijd zelf als geoloog te willen optreden. Ook voor hem spijt het mij derhalve, dat onze Volksvertegenwoordiging nog niet overtuigd kan worden van het nut eener agronomisch-geologische kaart van Nederland.

Dat de heer B. zich het grondwater- en bodemonderzoek onafscheidelijk denkt, verheugt mij, doch onverantwoordelijk is het, dat de schrijver zijne zienswijze als iets nieuws voorstelt. En dit niettegenstaande op pag. 483 van mijn opstel het noodzakelijke van talrijke boringen wordt uiteengezet.

De heer B. betwijfelt verder de nauwkeurigheid van het onderzoek naar het verband tusschen grond- en rivierwaterstanden. Hij heeft zelfs den treurigen moed er op te zinspelen, dat de technici en geleerden, welke met het onderzoek belast waren, de aardlagen niet kenden, dat zij onvoldoende waterpassingen uitvoerden, geen verband brachten tusschen de waterwaarnemingen, en deze te spoedig weder staakten.

Mannen als Gümbel, Niedermeijer, Delesse, Suess, Thiem, Salbach e.a. zijn boven dergelijke verdachtmakingen verheven.

Had de heer B. eene degelijke studie van het onderwerp gemaakt, dan zou 't hem niet onbekend zijn gebleven, dat die onderzoekingen zeer nauwkeurig werden uitgevoerd, dat de

peilingen zich over jaren uitstrekten en gedeeltelijk nog steeds worden voortgezet.

Van mij verlange hij evenwel geen verdere aanhalingen uit vroeger behandelde vraagstukken. («De Ingenieur» 1890, n°. 13).

Volgens den heer B. is een zuivere hoogtemeting in nieuwe buizen, door slecht gezicht, wandzuiging, minder loodrechten stand enz., al zeer moeilijk.

Volkomen ben ik 't hierin met den schrijver eens en gaarne erken ik in dit opzicht mijn minderheid door te verklaren dat het mij op het oog en in scheefstaande buizen onmogelijk zou zijn een waarneming te verrichten.

De heer B. noemt zich practicus, doch in zijn peilingen binnen standpijpen, kan ik, hij houdt het mij ten goede, geen vertrouwen stellen.

Ik veroorloof mij den heer B. te wijzen op mijn verhandeling: «Instrumenten voor het meten van grondwaterstanden», in «De Ingenieur» 1896, n°. 17. Het zal hem daaruit wellicht duidelijk worden, welke eischen techniek en wetenschap ook in deze

stellen- F. E. L. Veeren.

STATEN-GENERAAL. De Waterstaatsbegrooting voor 1897.

DEBAT TWEEDE KAMER.

Zich bij twee opvolgende Watersf aatsbegrootingen te onthouden van algemeene beraadslagingen, dat bleek der Kamer te machtig.

Toch waren het gelukkig slechts enkele leden, die zich in den maalstroom begaven.

Twee onderwerpen kwamen ter sprake.

Vooreerst het beleid des Ministers met betrekking tot de belangen van het platte land; ten andere de telefoon.

De heer Roessingh gaf zich veel moeite om te doen uitkomen hoe wijde kloof er gaapt tusschen de leidende gedachte der politiek van hen die zich bij voorkeur op de bres plegen te stellen voor het welzijn van het platte land, en de basis van die des Ministers.

Slaagde hij hierin?

Met allen eerbied, wij betwijfelen het eenigermate.

Men vergelijke eens de volgende zinsneden, ontleend aan het antwoord van . den Minister en de repliek van den heer Roessingh.

De Minister : «Hetgeen mij voorkomt dat geschieden moet, Mijnheer de Voorzitter, is, dat het geheele land wordt beschouwd en wordt ontwikkeld als een organisch geheel. Het is noodig dat er zijn plaatsen van uitvoer en op die plaatsen van uitvoer moeten alle verkeersmiddelen geconcentreerd worden, daar moeten zij opuitloopen. En aan die groote verkeerswegen moeten andere zich aansluiten, die zich vertakken naar het platteland.»

De heer Roessingh: «Als de Minister centra noodig oordeelt voor eene juiste distributie, — ik ook —, maar ik heb gezegd dat dan de verbindingsmiddelen ook goed moeten zijn. Weet de Minister niet, dat een centrum ook niets kan zonder een welvarend geheel. Isoleer een centrum van zijne omgeving, en het is en kan niets.»

Blijkt hieruit niet dat beide sprekers het ten opzichte van het beginsel vrij wel eens zijn?

Heeft de heer Roessingh dit niet gevoeld ? Wij kunnen het ons bijna niet voorstellen, maar zijn rede laat ons in het onzekere.

Ons komt het voor dat de heer Van Alphen er beter in slaagde in het licht te stellen, dat de grief eigenlijk gold de wijze, waarop de Minister zijn beginsel in practijk brengt. Wij vinden dit uitgedrukt in de volgende, niet juist minzame, woorden :

«Wat mij echter in 't bijzonder doet instemmen met hetgeen door den geachten afgevaardigde uit Emmen is gezegd, is niet de vergelijking tusschen het bedrag van den steun aan het platteland en aan de steden in hunne verschillende belangen verleend, maar wel de vergelijking ten opzichte van de uiteenloopende wijze van behartiging der belangen der Regeering, speciaal van de zijde van het Departement van Openbare werken.

Mijnheer de Voorzitter! Wanneer er zaken onderhanden zijn — de heer Roessingh heeft reeds voorbeelden genoemd, zoodat ik dit niet behoef te doen — in het belang van de groote steden, wanneer het den groothandel, den algemeenen in- en uitvoer betreft, dan wordt er kracht achtergezet bij onderzoek en voorbereiding en worden zij spoedig in staat van wijzen gebracht, waarvan de voorbeelden voor t grijpen zijn. Ik prijs dat, maar wat zien wij nu wanneer zaken onder handen zijn in het belang van het afgelegen platteland, waar men zich ter plaatse met kracht heeft voorgespannen ? Dan is het: eén pas vooruit, twee passen achteruit en dan nog weer een pas .... in de lucht Waar men met den Minister aan toe is kan men niet te weten komen. Waar is de Minister? Hangt hij met de zaak in de lucht? Wij weten het niet. Is de Minister, ten aanzien van eene onderneming waar men zich voor interesseert een voorstander van de zaak of niet? Men kan het niet te weten komen ; de Minister geeft te dien aanzien geen indruk naar buiten te aanschouwen, noch ten opzichte van het werk noch vóór of tegen hen die er zich voor interesseeren, en juist dit is' zoo ontmoedigend. De Minister make zich eens eenmaal warm, dan zal hij ook bij anderen leven en actie wekken ; maar in den toon