162
sondern auch die volkswirthschaftliche Belehrung der Arbeiter und die Fürsorge für ihr leibliches und geistliches Wohl mit in erster Linie anvertraut werden muss und die mithin auch sehr wichtige sociale Aufgaben zu lösen haben.» (1)
(Wordt vervolgd). R. A. J. Snethlage.
(1) «Die Freizügigkeit der deutschen Techniker und die Hebung Ihrersocialen Stellung» door de redactie van «der Ci vilingenieur» 1887, ontleend aan «Die Stellung der Techniker und Bauarbeiter am Nord-Ost-See-Kanal» van professor Böhmert.
Telephoon-exploitatie in Nederland.
Wanneer wij de exploitatie van den telephoon in Nederland vergelijken met die in de landen, waar de telephonie eveneens aan het particulier initiatief is overgelaten, dan merken wij eerst recht op, hoezeer ons vaderland daarin van het buitenland afwijkt.
Terwijl hier te lande, waar geen octrooi wet bestaat, het aantal concessionarissen onbepaald is, en de verschillende gemeenten aan verschillende personen of maatschappijen, behoudens goedkeuring der Regeering, concessie kunnen verleenen tot de toepassing van eenzelfde stelsel, is dit in het buitenland niet het geval, en is aldaar het aantal concessionarissen beperkt tot die maatschappijen, welke in het bezit gekomen zijn van de oorspronkelijk aan de uitvinders verleende octrooien. Hierdoor zijn van zelf particulieren of maatschappijen, die niet in het bezit van een octrooi zijn, buiten gesloten, en is het aantal concessionarissen beperkt tot enkele groote maatschappijen, die gewoonlijk meer dan één octrooi in handen hebben. Ook hiermede nog niet tevreden, hebben die enkele maatschappijen de handen in één geslagen en zich vereenigd tot ééne maatschappij, ten einde niet in hare exploitatie belemmerd te worden. Zoo worden thans in Amerika, de bakermat der uitvinding van den telephoon, alle netten door ééne maatschappij geëxploiteerd; in Engeland en Schotland hebben zich de enkele maatschappijen opgelost in de «United Telephone Company Limited Bell's & Edison's Patents», de maatschappijen in Frankrijk (1) in de «Société générale des téléphones»; die in België in de «Compagnie Beige des téléphones Belb en hier te lande heeft men, behalve de «Nederlandsche Bell Telephoon Maatschappij», die in 1881 de concessie voor Amsterdam van de «International Bell Telephone Company» te New-York heeft overgenomen, en daarna de concessie van verschillende gemeenten, als van Rotterdam, 's-Gravenhage, Haarlem enz. enz. verkregen heeft, nog de Enschede'sche Maatschappij, die de concessie heeft van de gemeente Enschede; voorts de firma Ribbink, Van Bork en Co. te Amsterdam, die de concessie hebben voor Leiden, 's-Hertogenbosch, Tilburg, Leeuwarden, Deventer, Middelburg en Zwolle, en den heer J. W. Kaijser, concessionaris voor Nijmegen en het Schependom.
•De concurrentie tusschen deze maatschappijen en particulieren voor het verkrijgen der concessie, heeft in zóóverre ten gunste van het publiek gewerkt, dat de tarieven allengs lager zijn geworden en thans aanzienlijk lager zijn dan die, welke in het buitenland geheven worden. Terwijl de abonnementsprijs in de verschillende gemeenten hier afwisselt tusschen 30 en 120 gld., bedraagt hij in de Vereenigde Staten voor New-York 200 dollars (500 gld.), wanneer de geabonneerde niet verder dan een Engelsche mijl (1609 M.) van het hulpbureau verwijderd is; voor een grooteren afstand moet hij meer betalen. In Engeland wisselt de prijs in de verschillende steden af tusschen 12 en 24 pond sterling, in België bedraagt hij voor alle steden 300 francs, en in Frankrijk, vóór de invoering der Staatsexploitatie 400 francs met uitzondering van Parijs, waar hij gesteld was op 600 francs.
Na de overname door den Staat is het abonnement vastgesteld op 400 francs per jaar; voor de steden met een belangrijk onderaardsch net op 300 francs en voor de andere steden op 200 francs. De abonnés van 200 francs hebben bovendien éénmaal 15 francs per 100 M. te betalen als bijdrage in de kosten van eersten aanleg der lijn. (Zie omtrent verdere bepalingen no. 52, jaarg. 1889, blz. 463.)
Langzamerhand heeft zich echter meer en meer de behoefte doen gevoelen om de telephonie op grooter schaal toe te passen, en de verschillende gemeenten, die in het bezit zijn van een plaatselijk telephoonnet, ook onderling telephonisch te verbinden ; maar de Regeering was aanvankelijk huiverig, daaraan door het
(1) In 1889 heeft de Staat de exploitatie op zich genomen.
verleenen van concessie te gemoet te komen, wegens het gemis aan wettelijke bepalingen omtrent dit punt. Een wetsontwerp door den Minister Van den Bergh in 1886 ingediend, verviel tengevolge van de Kamerontbinding van 1887 en hoewel het in staat van wijzen was, werd het door den Minister Bastert niet weder aangeboden. Blijkbaar zag ook de Kamer dë noodzakelijkheid eener regeling der telephonie bij wet niet in, want toen de heer Farncombe Sanders in Febr. 1888 verlof vroeg om over de spoedige indiening eener telephoonwet eene interpellatie te houden, werd hem dit geweigerd, en zelfs met groote meerderheid.
Daar echter op den duur aan het verlangen van het publiek moest worden voldaan, is sinds 1887 aan de Ned. Bell Thelephoon Maatschappij de vergunning verleend voor den aanleg en de exploitatie van voor het publiekverkeer bestemde electrische geleidingen tusschen hare centraal-telephoonbureelen in verschillende gemeenten, aanvankelijk echter voor iedere verbinding bij een afzonderlijk Koninklijk besluit. De voorwaarden, waaronder die vergunningen gegeven werden, liepen nu weer zoozeer uiteen, dat weldra de noodzakelijkheid bleek, hierin gelijkvormigheid te brengen, om de telephoongemeenschap langs de verschillende op zichzelf staande intercommunale verbindingen tot al de aan een telephoonnet aangesloten plaatsen onderling te kunnen uitbreiden.
Daarom werden bij besluit van 17 Nov. 1889 alle aan de Ned. Bell Telephoon Maatschappij verleende vergunningen tot exploitatie van intercommunale lijnen ingetrokken, en werd haar vergunning gegeven tot en met 31 Maart 1891 voor den aanleg en de exploitatie van telephonische verbindingen tusschen Amsterdam, Dordrecht, 's-Gravenhage, Haarlem, Rotterdam, Schiedam, Zaandam en Zandvoort, ten behoeve van het telephoonverkeer tusschen die plaatsen onderling,
De voornaamste voorwaarden dezer algemeene vergunning zijn:
1°. omtrent het aanleggen, wijzigen, uitbreiden, verleggen en onderhouden der telephoonlijnen, alsmede omtrent de daaruit voortvloeiende verplichtingen van den Staat en de Maatschappij wordt tusschen den Minister en die Maatschappij overeengekomen;
2°. het onderhoud en de bewaking van de intercommunale telephoonlijnen tusschen de bebouwde kommen der gemeenten komen ten laste van het Rijk, dat van gemelde lijnen binnen die kommen, voor rekening der Maatschappij ;
3°. de vergunning loopt tot 31 Maart 1891, maar kan, zoo het Rijk de exploitatie niet overneemt, telkens voor zes maanden worden verlengd, met welke verlenging de Maatschappij genoegen heeft te nemen.
De bedragen, waarvoor het Rijk de intercommunale telephoonlijnen kan overnemen, worden in gemeen overleg vastgesteld, waarbij de waarde van het door het Rijk verstrekte materieel buiten rekening wordt gelaten ;
4°. het tarief voor de geabonneerden en voor hen die gebruik maken van de voor iedereen toegankelijke telephooncellen bedraagt f 0,50 voor ieder gesprek van 3 minuten of minder. Dit bedrag wordt voor elke volgende 3 minuten of gedeelte daarvan met f 0.50 verhoogd. Het tarief voor dringende gesprekken is f 1. Een gesprek mag niet langer duren dan 6 achtereenvolgende minuten, tenzij geen andere aanvragers zich hebben aangemeld, in welk geval die termijn telkens met 3 minuten kan worden verlengd ;
5°. de geabonneerden, die met de intercommunale telephoonlijnen verbonden zijn, moeten een bedrag van f 10 per jaar betalen als bijdrage in de kosten van inrichting en bediening van het centraaltelephoonbureau, waarvoor zij tevens de bevoegdheid erlangen, om hunne telegrammen langs telephonischen weg naar het Rijkstelegraafkantoor over te brengen ;
6°. de Maatschappij keert aan het Rijk 75 pCt. uit van de geïnde gelden na aftrek van:
a. de door haar jaarlijks aan particulieren uit te keeren recognitiën voor de vergunning tot het plaatsen van steunpunten voor de telephoongeleidingen ;
b. 5 pCt. per jaar van het bedrag der waarde van de telephoonlijnen Amsterdam—Haarlem, Amsterdam—Zaandam en Rotterdam—Dordrecht, en
c. 5 pCt. per jaar van het door de Maatschappij voor de intercommunale telephoonlijnen Amsterdam—Rotterdam, Amsterdam—'s-Gravenhage, 's-Gravenhage—Rotterdam, Haarlem—Zandvoort en Rotterdam—Schiedam bestede aanlegkapitaal.
Is alzoo het intercommunaal -verkeer tusschen de gemeenten waar de Ned. Bell Telephoon Maatschappij concessie heeft, behoorlijk geregeld, voor de aansluitingen van gemeenten, waar de telephoon door anderen geëxploiteerd wordt, is geene voor-