Marineblad

Dit leert de les van den grooten wereldoorlog 1914—1918.

En wordt dit ook thans niet weer waar gemaakt door de zeer recente scheepongevallen nabij Engelands Oostkust? Is hier niet de opmerking gerechtvaardigd, dat de Britsche Marine, die na den vrede van 1918 aan den mijnenafweer minder aandacht geschonken heeft en deze taak thans weer hoofdzakelijk aan een hulporganisatie heeft opgedragen, evenals in 1914 en 1915 de mijn geen baas is?

Zeker, op den duur zal men het gevaar overwinnen. Maar ook nu gaat dit gepaard met zeer groote offers, waarvan de gevolgen voorloopig niet te overzien zijn.

Men trekke in onze Marine voordeel uit de ervaringen uit het buitenland. Er moet aangebouwd worden. Men late zich niet afschrikken door de kosten. Men beschouwe deze als een premie voor de verzekering van de veiligheid onzer oorlogsvloot en zeer omvangrijke handelsvloot. Het is misschien nog niet te laat. Indien Nederland eenmaal in den oorlog betrokken zal worden, zal in de eerste plaats de zeeweg opengehouden moeten worden voor den aanvoer van al het noodige voor ons volk en voor ons leger, opdat tenminste de voedselvoorziening van het overbevolkte gebied achter de beschermde linies en de aanvoer van krijgsmaterialen mogelijk blijft.

Zoo beschouwd is deze premie niet hoog. Er staan zeer groote belangen op het spel, die in de eerste plaats door een zeer goeden mijnenafweerdienst veilig gesteld moeten worden.

Iedere poging om „te willen roeien met de riemen, die men heeft", iedere bezuiniging op materiaal en personeel, iedere geringschatting of te lage waardeering van het mijnengevaar, iedere onoordeelkundige of onvoldoende opzet van den mijnenafweer, loopt op decepties uit en leidt helaas tot gevoelige verliezen.

182