De mijnenveegdienst in den oorlog 1914—79/5

34e. Aangezien de dieptelijn van 18 meter op verschillende plaatsen betrekkelijk ver uit de kust loopt, kan voor de verdediging der mijnversperringen niet langer volstaan worden met het vuur van walbatterijen. Daarbij komen nog de volgende punten naar voren:

a. Het opruimen geschiedt uitsluitend door lichte kleine vaartuigen, welke voor geschutvuur van op grooten afstand opgestelde batterijen zeer moeilijk trefbaar zijn. Opruimpogingen dienen te worden tegengegaan door lichte vaartuigen, bewapend met zware mitrailleurs (40 mm) of zeer licht geschut. Eventueel kunnen de eigen opruimvaartuigen hiervoor bestemd worden. Deze moeten dus — behalve voor het sleepen der tuigen — ook om deze reden over een groot machinevermogen en een hooge snelheid beschikken.

b. Voor het dekken der vijandelijke opruimvaartuigen, kan op de aanwezigheid van een scheepsmacht van een zekere samenstelling gerekend worden. Ten einde deze scheepsmacht te dwingen op grooten afstand te blijven en deze geen gelegenheid te laten om actief in te grijpen in den strijd der lichte vaartuigen, moet aan de zijde van de verdediging eveneens over voldoende artillerie beschikt worden, waarmede de vijandelijke schepen — over de versperring heen — kunnen aangegrepen en op afstand gehouden worden. (Eventueel kan onderzeeboot- en vliegtuigactie tevens steun geven).

Ergo moet tenminste beschikt worden over goed-gewapende en gepantserde kanonneerbooten.

Het dekken van versperringen en het tegengaan van opruimpogingen door batterijen, welke aan den wal zijn opgesteld, heeft in moderne tijden afgedaan. De verdediging der eigen mijnenvelden behoort een actief-offensief karakter te dragen en is daarmee een algeheel-maritieme aangelegenheid geworden: de aanval op de vijandelijke opruimers geschiedt door zeer lichte zeestrijdkrachten, het dekken dezer zeer lichte zeestrijdkrachten tegen de vijandelijke dekkingsscheepsmacht geschiedt door eigen zeestrijdkrachten.

De taak der walbatterijen is het verder binnendringen van een eenmaal door de versperring heen geloopen vijand tegen te gaan. Hierop moet met de samenwerking dier batterijen en het geschutkaliber gerekend worden.

Tot slot nog het volgende.

Een goede afweerdienst voor het mijnengevaar is omvangrijk en duur. De tijd, waarin met onvolwaardig materiaal kan worden volstaan is voorbij. Het personeel moet behoorlijk geoefend zijn en ten volle berekend voor zijn taak.

181