De mijnenveegdienst in den oorlog 1914—1918

passage der scheepvaart vereischt wordt); dat de mijnenzoekers zelf geheel veilig hun zelfbeveiligingstuig kunnen voeren. Alles bijeengenomen is een waterdiepte van ongeveer 18 meter kaartniveau (ten fathom-line) noodzakelijk, c. De breedte moet zoo groot zijn, dat iedere gewenschte formatie van oorlogs- of koopvaardijschepen met de hen begeleidende jagers en ander licht materieel veilig kan passeeren, dat onderzeebootaanvallen kunnen worden ontweken, dat er manoeuvreerruimte is voor het leveren van den artilleriestrijd, dat oorlogsschepen, welke de antimijnacties dekken, veilig zijn en veilig kunnen manoeuvreeren.

De breedte moet zich verder aanpassen aan de eischen, die het bestek — aan de hand der normale zeekaarten en navigatiemiddelen — stelt.

12e. De loop der zeewegen kan door navigatiemerken in meerdere of mindere mate, of in het geheel niet zijn aangegeven.

13e. Voor den duidelijk-gemarkeerden zeeweg is een zeer uitgebreid stelsel van bewaking noodig, teneinde den vijand te beletten voor het voeren zijner mijnacties daarin binnen te dringen. Bovendien kan deze bewaking slechts in stand gehouden worden, in het geval op een oppermachtige vloot wordt gesteund.

Een nadeel is, dat de vijand bij zijn acties leiding heeft aan de uitgelegde navigatiemerken en eventueele intact gehouden landmerken, waardoor hij zijn mijnen geographisch zuiver op de route kan werpen.

He. Een niet aangegeven zeeweg zal steeds zooveel mogelijk buiten zicht van land moeten loopen, opdat de ligging niet door inpeiling aan den vijand bekend worde. De navigatie moet daar geheel op gegist bestek geschieden; de breedte van den zeeweg moet zich dus aanpassen aan de eischen, welke het gegist bestek stelt.

De weg behoeft niet zoozeer bewaakt te worden. Een ander voordeel is, dat de vijand bij zijn acties zeer onzeker is. Van een door hem zelf uitgelegde mijnversperring zal hij ruim vrij moeten blijven. Een eenmaal gelocaliseerde vijandelijke mijnversperring kan daarom in vele gevallen tot een goede beveiliging van den eigen zeeweg worden benut.

15e. Teneinde de zeer zware verliezen te reduceeren werd in beide Marines overgegaan tot het instellen van een aparten mijnenzoekdienst en een aparten mijnenopruimdienst. Beide diensten kregen hun eigen taak. De mijnenzoekdienst — waarvan het vaartuigenmateriaal goed zeewaardig was — bleef uitsluitend belast met het afzoeken der wegen. Dit werk moet onder alle weersomstandigheden kunnen ge-

175