De mijnenveegdienst in den oorlog 1914—1918
hoogstens 3 booten gesplitst en werden de groepen over meerdere Halbflottillen verdeeld.
Voor de beveiliging van den opmarsch van een geheel eskader moesten natuurlijk nog veel meer schepen worden beschikbaar gesteld. Toen in den zomer van 1918 de tegenwerking aan den spergordel dusdanige afmetingen had aangenomen, dat de doorvaart dreigde algeheel onmogelijk te zullen worden, besloot de Duitsche Marineleiding een proef te nemen met het uitbrengen van onderzeebooten onder dekking van een gedeelte der slagvloot, het zoogenaamde „Sammelgeleit". Bij het uitbrengen van de „U 96" op 31 Juli 1918 werden 5 Minensuch-Halbflottillen, 3 Hilfsminensuch-Halbflottillen en 2 snelle Geleit-Halbflottillen, met hun hulpschepen te zamen bijna 90 schepen sterk, ingedeeld, om het het Ille Geschwader mogelijk te maken dit uitbrengen van deze ééne onderzeeboot te kunnen dekken. Over het algemeen was men niet zoo bijzonder gesteld op het geleide der slagschepen. Aangezien het uitbrengen dan uit den aard der zaak bij dag plaats had, brachten de slagschepen door hun rookontwikkeling het geheim der wegen in gevaar.
Twee opmerkingen moeten hier thans gemaakt worden. In de eerste plaats blijkt uit de oorlogservaringen van na 1914, dat het uitbrengen van een onderzeeboot in een mijnengebied b.v. niet kan geschieden door het slepen van een onderzeeboot op een afstand van 25 meter achter één enkelen mijnenveger, welke laatste daarbij het zelfbeveiligingstuig voert. Evenmin is het voldoende, een geheele vloot te doen voorstoomen door één of meerdere spannen van 2 mijnenvegers met het veegtuig.
Verder moet er nog op gewezen worden, hoe lastig het geweest is om het personeel, dat aanvankelijk geheel vreemd stond tegenover dit werk, te oefenen voor het varen in grooter verband gedurende den nacht. In vollen oorlogstijd, dus bij maximum oefengelegenheid in de praktijk van den oorlog zelf, heeft het één jaar geduurd, voordat men eindelijk zoover was, dat in nog slechts smalle dwarslinies van 4 schepen kon worden gewerkt. Tot het formatievaren als van een M-booten-Halbflottille, waarbij 5 booten in frontformatie in een breedte van 1200 meter, heeft men het nimmer kunnen brengen. „Es zeigte sich bis zum Kriegsende, dasz unsere Hilfsverbande ohne im Frieden vorgebildetes Personal auch beil langerem Kriegsdauer niemals die Leistungen der friedensmaszig ausgebildeten Verbande erreichen konnten".
De les, die hieruit voor onzen Nederlandschen MVD. getrokken moet worden, is, dat slechts het langdurig, intensief en veelvuldig
169