Marineblad

Heelemaal tevreden is men echter bij de Duitsche Marine over deze oplossing niet geweest. In de eerste plaats waren er klachten over de weinig-gedisciplineerdheid der bemanningen van de visschersschepen en over het weinige inzicht, dat zij aan den dag legden voor hetgeen voor het werk van hen werd geëischt.

Zoo werd door een der M-Boot-Halbflottillecommandanten, die een nachtelijken tocht met een der Gemischte Geleite aan boord van een hulpschip meemaakte, gerapporteerd: „über den Mangel an Überblick dieser Dampfer, die sich nach Ausschlippen der M-Boote mit ausgebrachtem Gerat und mit den U-Booten über die mutmaszliche Sperre treiben hessen" (het meevoeren der volgschepen in de versperring tijdens het voorstoomen werd dus door ervaren oorlogscommandanten als niet anders dan een blunder aangemerkt), „über die geringe Fahrdisziplin, die sich darin zeigte, dasz beim abbrechen des Geleites alle Fischdampfer trotz heller Mondschein Positionslaternen, zum Teil auch Ankermanöverlaternen setzten und mit Topplaternen erheblichen Morseverkehr begannen. Das war natürlich geeignet die zahlreichen niederlandischen Fischer in diesem Gebiet auf unseren Weg aufmerksam zu machen". Vooral de laatste klacht werd gedurende den geheelen oorlog gehoord. Het scheen zeer lastig daarin verandering te kunnen brengen. „Es wurde immer wieder beobachtet, dass den im Kriege enstandenen Hilfsverbanden mit wenigen Ausnahmen die im Grenzgebiet so notwendige Kriegswachdisziplin fehlte".

Verder werd opgemerkt: „Die Organisation der Geleitflottillen war nicht glücklich. Die M-Boote allein genügten vollkommen und boten den U-Booten am meisten Sicherheit. Eine Vergrösserung der Minensuchflottillen und Ausübung des Geleitdienstes durch die so vergröszerten Verbanden, im Wechsel der einzelnen Halbflottillen zwischen Minensuch- und Geleitdienst, hatte eine bessere Übertragung der Erfahrungen und eine straffere Zusammenfassung in der Hand der selbst an der Front stehenden Flottillenchefs ermöglicht".

Maar nogmaals: M-booten waren niet beschikbaar en meer marinepersoneel kon niet worden afgestaan.

Uit het bovenstaande komt wel zeer duidelijk naar voren, welk een groote hoeveelheid vaartuigen in het algemeen — en bij een hulporganisatie in het bijzonder — voor het geleide van slechts weinige schepen noodig was. Dacht men aanvankelijk te kunnen voorstoomen met slechts één sperbreker, al spoedig werd uit de verliezen, welke in den oorlog daarvan het gevolg waren, geleerd, dat voor het geleide van één onderzeeboot of van eenige onderzeebooten in kiellinie, verbanden van 11 of 12 schepen noodig waren. Indien een grooter aantal booten moest worden uitgebracht, werd dit aantal in groepen van 2,

168