422

wateraanvoer althans zeer bespoedigd worden, en bierdoor de Vechtstreek, speciaal beneden den Reggemond, in slechteren toestand komen dan nu verkeert, terwijl eene opstopping van water bij den mond der Regge het waterbezwaar op de bovenrivier, waarvan nu reeds zooveel nadeel wordt ondervonden, nog aanmerkelijke!' zou doen toenemen. Reeds om die reden eischt de billijkheid, dat tot voorziening voor de Vecht gelijktijdig bij de aanneming van dit wetsontwerp worde besloten. Ook blijkens de Toelichting maken de voornemens des Ministers ten opzichte van de Vecht, één geheel uit met die betreffende de Berkel, Schipbeek en Regge, en het ware wenschelijk dat van dit verband uit het wetsontwerp zelf bleek. Thans dekken de Memorie van Toelichting en het ontwerp zelf elkander niet. Deze leden gaven daarom in overweging alsnog in het wetsontwerp eene bepaling op te nemen, waarin het beginsel werd neergelegd, hetwelk de Regeering ten opzichte van de Vecht wenscht te volgen.

Het midden tusschen de beide uiteengezette gevoelens, hield dat van leden, die er geen bezwaar in zagen, dat de Vecht bij de behandeling van dit wetsontwerp ter sprake kwam, daar eenig verband bezwaarlijk viel te ontkennen, maar die niettemin de beslissing over dit wetsontwerp geheel buiten verband met de plannen ten opzichte van de Vecht wenschten te nemen. Zij zouden er prijs op stellen van de Regeering eene verklaring te ontvangen, dat zij zich op dit standpunt stelt en wenschten in beginsel uitgemaakt te zien, dat aanneming van dit wetsontwerp in geenen deele zal praejudicieeren op eene later te nemen beslissing betreffende de Vecht.

Wat de plannen zelve omtrent de Vecht betreft, ook in dit opzicht liepen de gevoelens uiteen.

Sommige leden zagen geene reden de Vecht geheel voor Rijksrekening te nemen. Waarom ten opzichte van die rivier afgeweken van de wijze van hulpverstrekking, gevolgd ten opzichte van den OudeIJsel en van de diie rivieren in dit wetsontwerp genoemd? Verkeerden wellicht de grondeigenaars in het gebied van Berkel, Schipbeek en Regge in zooveel gunstiger toestand, dan die in de Vechtsstreek, dat men op genen een deel van den last kon laten drukken, en dezen daarvan geheel vrij moest stellen? Het omgekeerde zou veeleer beweerd kunnen worden. Voor de scheepvaart heeft de Vecht bare beteekenis grootendeels verloren, sinds de kanalen aan de Noord- en Zuidzijde van die rivhr de scheepvaart tot zich hebben getrokken. Als groote verkeersweg heeft de Vecht dus evenmin recht op eene andere behandeling. Er worde een waterschap van de Vecht opgericht, en daaraan subsidie gegeven, of wel de provincie Overijsel neme de verbetering dier rivier ter hand met Rijkshulp. Voor een en ander pleitten goede gronden. Maar deze leden konden niet inzien, waarom het Rijk zich geheel met de zorg voor de Vecht zou belasten, terwijl zij andere kleine rivieren ten laste laat van belanghebbenden.

Geheel anders oordeelden andere leden. Volgens hen was een groot verschil in toestand eene afdoende reden voor verschil in behandeling, Het denkbeeld om een waterschap voor de Vecht te maken is, aldus luidde hun betoog, niet nieuw. Reeds een tiental jaren geleden maakte het een punt van ernstige overweging uit bij het provinciaal bestuur van Overijsel, maar men moest het opgeven als ten eenenmale onuitvoerbaar. Men zie toch niet over het hoofd, dat de Vecht een stroomgebied heeft van ruim 400,000 H.A. Sommigen begrooten dit zelfs op 500,000 H.A. Hiervan ligt meer dan de helft buitenslands. Beneden den mond der Regge zijn slechts ongeveer 2300 H.A. gelegen en van daar opwaarts tot aan de Pruisische grenzen ongeveer 27,300 H.A., te zamen alzoo nog geen 30,000 H.A., die in de verbetering der Vecht zouden kunnen bijdragen. De overige binnen het Rijk gelegen H.A. behooren tot het waterschap de Regge, tot het gebied van de Dinkel of wel zijn in de provincie Drenthe gelegen. Voor deze laatste gronden geeft de Regeering in de Memorie van Toelichting 35,000 H.A. op; veilig mag worden aangenomen, dat deze schatting nog 200,000 H.A. te laag is. De waterafvoer van de Vecht is, blijkens latere onderzoekingen indertijd door den Ingenieur Stieltjes veel te laag geschat. Neemt men daarbij in aanmerking, dat door den aanleg van kanalen en door werken op Pruisisch gebied, de Vecht in natte tijden ook water van de Eems ontvangt en dat de verveningen voortdurend eenen snelleren waterafloop naar de Vecht bevorderen, zoo kan het geene verwondering wekken, dat des winters de Vecht het beeld van een werkelijk grooten stroom vertoont. Hoe wil men bij dergelijke verhoudingen den eisch stellen, dat belanghebbenden een waterschap oprichten om zich zeiven te helpen? Nauwelijks 2000 H.A. zijn oeverlanden, waaraan eene werkelijke draagkracht kan toegekend worden. Het denkbeeld van die oprichting wordt dan ook door niemand meer gekoesterd. Alleen het Rijk kan hier helpend tusschenbeiden treden. Voor die tusschenkomst bestaat alle reden; de landbouwers aan de oevers der Vecht verkeeren in een zeer ongunstigen toestand, welke voornamelijk in het leven geroepen is door beteren waterafvoer elders en door werken, die met toestemming van het Rijk zijn aangelegd.

Eenige leden achtten eene beoordeeling van de plannen betreffende de Vecht zeer voorbarig. Nog ontbraken alle gegevens. Niettemin zouden zij het toejuichen, indien de Regeering bij hare Memorie van Antwoord dienaangaande eenige inlichtingen kon geven, daar ook huns inziens die plannen met het onderhavig wetsontwerp, zooal niet een geheel uitmaakten, dan toch nauw verband hielden."

Wij zouden ons op de door den Minister aangevoerde en in het verslag nog verder uitgewerkte gronden wel kunnen vereenigen met eene verbetering van de Vecht van Rijkswege, maar evenals den leden, die hier in de tweede plaats aan het woord waren, komt het ook ons logisch voor in het aanhangig wetsontwerp dat beginsel vast te leggen.

Dat in het verslag nog andere riviertjes, m. n. de Linde, de Westerw ddsche Aa en de Dommel ter sprake komen, teekenen wij slechts ter loops aan. De beschouwingen daarover doen op dit oogenblik weinig ter zake.

Evenzoo meenen wij de wijzigingen te kunnen voorbij gaan, die door sommige leden werden gewenscht ten aanzien van punten van ondergeschikt belang in de reglementen van Berkel en Schipbeek. Zeer terecht werd daaromtrent opgemerkt, dat de Rijkswetgever, door zich in die aangelegenheden te mengen, zou treden op een door de Grondwet aan de Provinciale Staten voorbehouden gebied.

Ten aanzien der artikelen leest men in het Verslag het volgende: nArt. 1. Het trok de aandacht, dat wat betreft de Berkel, de verbeteringen, waarvoor subsidie verleend wordt, zich bepalen tot den hoofdstroom, en wat betreft de Schipbeek, tot die rivier met de Bolksbeek en de Koerhuisbeek, terwijl bij de Regge ook met Rijkshulp zullen verbeterd worden de vertakkingen, «welke bij hooge standen water uit de Schipbeek aanvoeren». Men achtte het billijk dat ook de gronden in de waterschappen van de Berkel en van de Schipbeek aan niet genoemde nevenrivieren en vertakkingen gelegen, welke in de waterschapslasten bijdragen, van de verbeteringen voordeel zullen trekken. Daarom werd aan den Minister de vraag gedaan, of de verbeteringen van de hoofdrivieren zoo gunstig terug zullen werken op de landerijen aan de nevenstroompjes, dat ook zonder afzonderlijke verbetering van deze laatste de daaraan gelegen gronden afdoende zullen worden gebaat. Mocht dit niet het geval zijn, zou zou voor een groot deel der gronden in de streek die men wenscht te helpen, alles uitloopen op meerdere kosten en bestendiging van den slechten toestand.

Men wees er op, dat door de toekenning van de voorgestelde subsidiën aan de drie waterschappen van de Berkel, de Schipbeek en de Regge, de toestand niet indirect mocht verzwaard worden voor waterschappen, die geene Rijksbijdrage zullen ontvangen en in onmiddellijk verband staan met eerstgenoemde. Men had daarbij in het bijzonder het oog op het waterschap van de Dortherbeek. Dit onderhoudt, overeenkomstig zijn reglement, eene waterkeering langs den linkeroever van de Bolksbeek, waar deze de grens vormt met het waterschap van de Schipbeek. Dit laatste heeft eene waterkeering aan de overzijde van de Bolksbeek. Wanneer nu het waterschap van de Schipbeek met Rijkshulp zijne waterkeering gaat verzwaren, — waartoe het wellicht zal moeten overgaan, doordien de Bolksbeek ook in het vervolg Berkelwater zal blijven afvoeren, — dan zal het waterschap aan de Dortherbeek wel verplicht zijn, ter voorkoming van doorbraken, de waterkeering aan zijne zijde evenzeer te versterken. De kosten hiervan zouden echter te bezwarend zijn voor de veelal schrale gronden. Gaarne zou men van den Minister de verzekering ontvangen, dat in dit opzicht met de belangen van het waterschap voor de Dortherbeek rekening zal gehouden worden.

Art. 2. De vraag werd gedaan, of de Minister de overtuiging heeft, dat de ramingen niet te laag zijn. Bij een vroeger openbaar gemaakt plan voor de verbetering van de Berkel (van den ingenieur Van Löbën Sels) waren de ramingen voor de onteigeningen, naar veler oordeel, te laag.

Enkele leden vreesden, dat bij de uitvoering van de voornemens des Ministers, om Berkelwater op het Schipbeekgebied af te voeren, de geraamde som van f 250,000 voor de Schipbeek en Bolksbeek zou blijken onvoldoende te zijn.

De wijze waarop de Minister tot het cijfer van f 550,000 voor de verbeteringen in het Reggegebied is gekomen, werd zeer vreemd geacht. Er werd niet berekend wat de werken zouden kosten, maar hoeveel het waterschap zou kunnen opbrengen en het Rijkssubsidie daarop gegrond. De Minister zegt wel dat er slechts voortgewerkt zal worden, totdat het geld verbruikt is, maar wat zal moeten geschieden, vroegen sommige leden, indien hetgeen tot stand gebracht is slechts een gedeelte der gronden blijkt ten goede te komen ? Andere leden vreesden niet zoozeer, dat de raming te laag is. Eene vorige begrooting was slechts f 260,000 en dit cijfer wordt nu op f 550,000 gebracht. Het verschil tusschen beide bedragen achtten deze leden, buiten verhouding tot de bedragen zelve, hoog. Tegenover deze beide opmerkingen werd echter aangevoerd, vooreerst, dat bij het ontbreken van uitgewerkte plannen de Minister de beste wijze van raming heeft gevolgd, die hem ten dienste stond, en dat het oordeel van den hoofdingenieur van den provincialen waterstaat in Overijsel omtrent bet toereikende van het bedrag hier wel gewicht in de schaal mocht le°gen; en in de tweede plaats, dat de aanvankelijke verhooging van de vroegere begrooting, die op zich zelve reeds te laag gebleken was, zich verklaart, doordien thans ook de verbetering van de vertakkingen, die het Schipbeekwater zullen aanbrengen, wordt beoogd, hetgeen in 188-1 niet het geval was, aangezien toen nog het beginsel voorop stond, dat iedere rivier haar eigen water moest afvoeren; terwijl het tegenwoordige plan tevens het voordeel heeft, dat de raming voor de Schipbeek nu ook evenredig lager kan gesteld worden.

Ten aanzien van de raming van f700,000 voor de kosten van verbetering van de Berkel, werd nog gevraagd, of daaronder ook zijn begrepen de vroeger reeds tot een aanmerkelijk bedrag uitgegeven gelden voor den aankoop van molens en voor andere reeds verrichte verbeteringen. Sommige leden verlangden de verklaring van den Minister, dat daarmede niet ten slotte nog het evengenoemd cijfer van f700,000 zou worden verhoogd.

Art. 3b. Het ontbreken van eiken waarborg, dat de waterschappen de verbeterde riviertakken inderdaad voortdurend in goeden staat zullen onderhouden, was voor vele leden een groot bezwaar tegen de regeling.