948
iedere menschelijke taal, 'tGriekseri van Demosthenes, het Latijn van Cicero, het Hollandsch van Multatuli onvormelijk , onverdedigbaar familiaar ! Verbeeld u : gij en u tot een vorst in Multatuli's Opdracht, waar men zelfs tot een koffie-pakhuismeester in 't hoog-Javaansch s a mp é j a n zegt, dat eigenlijk „voet" beteekent (men spreekt dus uit „beleefdheid" niet den ganschen persoon, maar slechts zijn voeten toe, als hield men den blik, deemoedig neergeslagen, op die voeten gericht)! Waar zou 't bij een Javaan opkomen van 't Huis ten Bosch te spreken en tegelijkertijd van een b r i 11 e h u i s of een wachthuis? „Kové" (jij en jou), waarmee een inlander toegesnauwd wordt, klinkt hem dan ook bespottelijk , waar het tot God gebezigd wordt, zooals dat bij de Christen-Javanen door de Europeanen ingevoerd is. Eerbied zonder vrees en kruiperigheid is hem nog meest een raadsel. De Javaan is daarom huiverig om Hollandsch te spreken, ook waar hij vrij ontwikkeld is en onze taal zeer goed zou kunnen spreken. Wij hadden als aspirant-controleur eens te doen met een inlandschen onderwijzer van de oude soort — de man had zeer goed onze taal geleerd, verdiende over de honderd gulden in de maand en was r a d è n ; later met een ander in minder gunstige positie verkeerende, maar evenzeer thuis in onze Dietsche tonge en Christen. Geen van beiden heeft ooit éen woord Hollandsch tot ons gesproken, terwijl wij stelselmatig onze taal tot hen bezigden. Al ons aandringen en verzekeren, dat wij 't graag hadden, kon hen niet bewegen anders dan hoog-Javaansch tot ons te spreken.
Zoo is 't ook met de hoofden, die Nederlandsch geleerd hebben. Ze vergeten 't spoedig of gaan ten minste sterk achteruit in hun kennis, waar hun practische oefening ontbreekt. Veel Europeesche ambtenaren zijn tegen het gebruik dier taal bij inlanders: 't respect gaat er uit, meenen zij. Toch moet het wel voor ieder weldenkende duidelijk zijn, dat er van onze taal een krachtige be-