- 824 -

Tentoonstelling G. Stegeman.

Kunsthandel Gerbrands, Groote Oord, Arnhem.

De heer H. van Lerven, te Arnhem, van den Kunsthandel Gerbrands, heeft zich tot taak gesteld, de besten onder de Arnhemsche schildersgeneratie naar voren te brengen. Hij doet daarbij ongeveer als de heer Bignell van Esher Surrey in Scheveningen: hij houdt tentoonstellingen van werk van jonge schilders met talent en verbindt de besten aan zijn zaak, — het systeem dat door den kunsthandel in vroegere jaren ook altijd is toegepast. En met recht. Want is de schilder wel in staat, zelf zijn werk aan den liefhebber

met talent en geluk, vooral geluk, óók wel komen. Maar dat zijn witte raven, enkele vanhonderden, en voor de groote massa geldt hun toevallig gelukkig-zijn niet.

Heeft niet de groote Jozef Israëls gezegd, hij, de grootmeester, dat hij zonder den kunsthandel, zonder Buffa (Slagmulder) en Goupil (Tersteeg), nooit de Jozef Israëls zou zijn geworden die hij ten slotte was ? Heeft niet hij, onze grootste, als men zijn lof, zijn geluk, zijn succes verkondigde, niet een deel van dien lof en dat succes teruggewezen naar degenen die hem „er brachten"; naar de bovengenoemde kunsthandelaren, de heeren Slagmulder en Tersteeg? En zijn er niet in het archief-Buffa, onlangs aan den Staat ten geschenke gegeven, brieven van Mauve, de Marissen, Weissenbruch, Bosboom, waarin deze vol erkentelijkheid zijn voor wat de kunsthandel voor hen in hun

<3><S>

G. Stegeman

Middagrust

voor te stellen? Weet hij, gelijk de kunsthandelaar, wie de liefhebbers zijn? Vertrouwen dezen, als zij zelf nog niet kunnen zien, niet dikwijls op de reputatie van den kunsthandel, en is het deze weer niet die de wegen voor den schilder vereffent ? Nog anders: is het niet dikwijls de kunsthandelaar die den kunstenaar in de gelegenheid stelt op zijn gemak te werken? .... de kunsthandelaar, die voorschotten geeft, zelfs schilderijen betaait lang vóór zij geleverd zijn? .... Dit zijn dingen die, om zoo te zeggen, dagelijks voorkomen, waarvan mij voorbeelden bekend zijn van zeer recenten datum. En wanneer men dan ziet hoe artiesten dikwijls door den kunsthandel „er gebracht" worden, dan is het smalend spreken, zooals sommige schilders, vooral jongere, wel doen, absoluut ongemotiveerd. Zeker, er zijn er die den kunsthandel niet noodig hebben; die er,

jeugd gedaan heeft ? . .. Zie, als men dat overdenkt, dan verdient het streven van de jongere kunsthandelaren, om van hun tijd de goeden onder de jongere schilders aan te moedigen door hun werk te propageeren, eveneens erkenning en waardeering.

Ik ken een kunsthandelaar die dit streven tot zijn systeem verheven heeft. Die redeneert zóó : „ik verbind talentvolle jonge schilders aan mijn zaak, ik koop hun werk en ik houd tentoonstellingen ; maar telkens als zij een nieuwe collectie werk hebben, pik ik er één of twee van de beste werken uit, en houd die voor mijn partikuliere verzameling; de overige werken verkoop ik, en daar het in het algemeen góed werk is dat ik heb, — immers van talentvolle artiesten, ■— raak ik het werk kwijt, komt het onder de menschen, maakt de schilder reputatie, en... heb ik over een aantal jaren