- 822 —

En als de Finale komt in een rustig Adagio, als de doodstrompet weerklinkt, en de ziel het lichaam verlaat om aan te komen in het Oneindige, — als we de schildering krijgen der Elyseesche Velden, en alle instrumenten bijzetten om den lof van het Hemelsche te verkondigen, ... dan krijgen we als allerlaatste muziek nog eens de Heimathsfraze, — het motief van den Heimath waar hij is aangeland, waar hij zich thuis-

voelt, waar hij wezen wilde en we hebben

M a h 1 e r's meesterwerk, aan de hand van den gezongen tekst, en analyseerend, onder de uitvoering, gelijk wij hierboven deden, begrepen, — dank zij de boven elke lof verheven vertolking, die Mengelberg er met zijn onvolprezen kunstenaarsschaar van gaf.

Toen Gustav Mahler tien jaar geleden zijn Derde Symphonie in het Concertgebouw dirigeerde, weigerde hij er een analyse of een verklaring van te geven, — gelijk hij ook later o. a. van zijn Vierde, zijn Zevende en zijn Achtste Symphonie geweigerd heeft iets meer te schrijven dan de partituur. Mahler is er altijd tegen geweest, zijn symphonieën den schijn te geven van programma-muziek. Toch kan ook programma-muziek zeer hoog staan. Want, ofschoon het mij niet bekend is of anderen vóór mij reeds hetzelfde hebben beweerd: ik beschouw M a h 1 e r's Derde Symphonie als verkapte programma-muziek, — en ... deze muziek staat enorm hoog! ... is geweldig, . . . overweldigend !

Ik stel mij den „inhoud" der Symphonie aldus voor: een droom (eerstegedeelte; menuet; rondo, scherzo;), de slapende ontwaakt, denkt na, overpeinst (alt-solo), raakt in trans en ziet den hemel (vrouwen- en kinderkoor met alt-solo), en slaapt ten slotte in, gedood door zijn heilige vervoering (adagio).

Het kan natuurlijk zeer goed zijn dat Mahler dit volstrekt niet heeft „bedoeld". Maar „absolute" muziek is deze Derde toch niet, — daarvoor is te veel de menschelijke stem (en het vers) te hulp geroepen.

De uitvoering was, als reeds gezegd, boven elke lof verheven. Met een heilig vuur, met eene gloeiende overtuiging speelden de orkestleden, zongen de altzangeres en de koren, de moeilijke ingewikkelde partituur. En ook de solisten van het orkest — de solo-viool, de trompet, de hobo, de fluit, de solo-alt, de bazuin, de pauken, — zij hebben met groot meesterschap de zware taak, die hun was opgelegd, vervuld.

Toen dan ook, nadat de laatste maten hadden uitgeklonken, het veelhonderdvoudig auditorium, dat de zaal tot bijna de laatste plaats vulde, in een enthousiast gejubel uitbarstte en niet moe scheen te worden om leider en uitvoerders toe te juichen, liet de heer Mengelberg, na herhaalde malen voor en met het orkest voor deze huldebetooging te hebben bedankt,

de solisten naar voren komen om zich even te vertoonen, — waarna het publiek, dat dit naar voren treden der knappe kunstenaars blijkbaar wenschte, eindelijk langzaam de zaal ontruimde.

Aan concertmeester Zimmermann was voor het orkest een bloemenkrans overhandigd, — een welverdiende hulde na zóóveel kunstprestatie !

En ook den heer H.J. denHertog was, onder hartelijke instemming van het publiek, door den heer Mengelberg met een stevigen handdruk hulde gebracht voor wat hij met zijn jongenskoor — voor waarlijk buitengemeens — had tot stand gebracht.

Dat ten slotte mevr. llona Durigo in de algemeene hulde had te deelen, behoeft geen nader betoog. De gevierde zangeres gaf in haar soli zóóveel schoons te genieten, dat men aan den plicht der dankbaarheid te kort zou hebben geschoten, zoo men ook niet haar ruimschoots erkentelijk ware geweest voor wat zij aan edels en verheffends te genieten had gegeven.

Het Negende Pensioenfonds-concert, dat een buitengewoon concert was in alle opzichten, zal hun, die het mochten bijwonen, wel nooit uit de herinnering gaan. Voor het onuitzegbaar groot kunstgenot, dat wij hebben mogen smaken, zullen wij Willem Mengelberg en zijn artiestenschaar, zullen wij ook den damesen jongenskoristen met hunnen leider, ten 'allen tijde dankbaar blijven.

N. H. Wolf.

Tournee Jos. Schürmann.

De bekende impresario Joseph Schürmann, onze Parijsche landgenoot, komt weer, als vorige jaren, met een ensemble van het Berliner Schauspielhaus een rondreis maken door ons land, een gezelschap waarvan Arthur Retzbach, mevr. Arnold en Betty 1'Arronge de hoofdpersonen zijn. Als data en steden zijn voor de maand October vastgesteld: 1 Breda, 2 Den Haag, 3 Amsterdam, 4 Zwolle, 5 Groningen, 6 Rotterdam, 7 Arnhem, 8 Antwerpen, 9 Den Haag, 10 Amsterdam, 1 1 Utrecht, 1 2 Groningen, 1 3 Rotterdam, 14 Leiden, 1 5 Antwerpen, 1 6 Den Haag, 1 7 Amsterdam, 18 Nijmegen, 1 9 Groningen, 20 Rotterdam, 22 Antwerpen, 23 Den Haag, 24 Amsterdam, 25 Utrecht, 26 Groningen, 27 Rotterdam, 28 Deventer, 29 Antwerpen, 30 Den Haag, 31 Amsterdam. Verder: 2 November Haarlem en 3 November Leeuwarden.

Te Amsterdam wordt dus, evenals het vorige jaar, steeds op Vrijdagavond gespeeld. Men begint a.s. Vrijdag met „Die Liebe wacht" (1'Amour veille) van De Fiers en Caillavet.