'52
HANDELINGEN DER STATEN-GENERAAL.
want wanneer het absoluut noodzakelijk mocht zijn, zal men zich aan hun hulp niet kunnen spenen.
De geachte afgevaardigde uit Weststellingwerf heeft den wensch te kennen gegeven, dat het hier nu eens niet zou ontbreken aan de noodige continuïteit en inderdaad de opmerking, die hij gemaakt heeft, is de moeite der overweging ten zeerste waard. Hij heeft gisteren de opmerking herhaald, die de heer 1'Honoré Naber heeft gemaakt naar aanleiding van de opleiding te Hellevoetsluis, maar de geachte afgevaardigde herinnert zich misschien uit zijn Leidschen tijd dat daar was de Kweekschool voor de zeevaart, waaraan gedurende langen tijd als commandant verbonden was de heer de Goeije. Er bestond daar toen continuïteit. Maar sedert is met het stelsel gebroken. Ik wil aan de Indische regeering in overweging geven na te gaan of het niet mogelijk zou wezen aan het directoraat en het feeraarschap bij de kweekschool te Makasser zoodanige voordeden te verbinden, die betrekkingen zóó aanlokkelijk te maken, dat de titularissen in den dienst bij deze opleiding van de inlandsche jeugd een levenstaak en bevrediging zullen kunnen vinden, zoodat zij daar lang blijven. Een belofte kan ik hier niet afleggen, maar het is een zaak die der overweging waardig is en die ook overwogen zal worden.
De heer Hugenholtz heeft verder eenigen twijfel te kennen gegeven of het wel wenschelijk en mogelijk zou zijn om inlanders met Europeanen te gelijk op dc vloot te laten dienen, en ook de geachte afgevaardigde uit Ommen, de heer Bichon van Ysselmonde, heeft een opmerking van dezelfde strekking gemaakt.
Inderdaad bestaat er in den kring der zee-officieren een groot verschil van gevoelen over de vraag of men inlanders zal kunnen opleiden tot practisch bruikbare schepelingen op de vloot en dat is geen wonder, want wij Europeanen staan den inlander in vele opzichten verre. Velen onzer, die in Indië zijn geweest, hebben met den inlander geen ander contact gehad, dan dat hetwelk men heeft met huisbedienden, met de sado-koetsiers, werklieden en kleine neringdoenden, maar men heeft in de latere jaren kunnen opmerken, dat wanneer aan den inlander het gewone maatschappelijk onderwijs wordt bijgebracht, wanneer men hem van jongs af aan orde en tucht gewent, wanneer men hem opvoedt tot een maatschappelijk mensch, in den geest als men zijn eigen kinderen zou opvoeden, er later veel van te maken is. De ervaring dateert uit den lateren tijd.
De school voor inlandsche artsen te Batavia is daarvan een goed bewijs. Tal van kweekscholen, vak- en gewone scholen in Indië hebben ons materiaal gegeven en de overtuiging bijgebracht, dat de inlander, wanneer men hem weet op te leiden op een behoorlijke wijze, inderdaad is op te leiden tot een practisch en bruikbaar maatschappelijk mensch.
Nu zou het een wonder zijn wanneer de categorie van inlanders, waarover _ wij thans spreken, de menschen van de zeeplaatsen, wanneer die van jongs af aan behoorlijk onderlegd en gedrild worden, lichamelijk en intellectueel, niet tot bruikbare krachten waren op te werken. De ontwikkeling, de evolutie, die wij meencn op te merken, is een zaak van den allerlaatsten tijd. Ik heb den meesten eerbied voor de ervaring van den heer Cohen Stuart, maar ik geloof dat hij over deze zaak geen juist oordeel velt. Ik schaar mij geheel aan de zijde van diegenen die meenen, dat een goede opleiding, menschkundige behandeling en het in uitzicht stellen van een billijke bezoldiging, de drijfveer zullen zijn voor de inlanders om zich te geven aan de taak die van hen wordt verwacht. Er zijn menschen die de karaktereigenschappen van de inlanders als zoovele karaktergebreken beschouwen. Men zegt dat de inlander de koelbloedigheid mist van den Europeaan, maar men vergete niet, dat wanneer men de inlanders cn de Europanen in onderling verband laat dienen, de grootere lichaamskracht, de grootere gestalte van den Europeaan,