202
VERHOOGING V. H. VIDE HOOFDSTUK DER STAATSBEGROOTING
kieten, vooral in de mondingen der rivieren, zóó spoedig zal zijn uitgeput, dat van het voeren van een krachtige actie geen sprake meer zal wezen. Zij, die Indië kennen en als ik de muskietenplaag aan den lijve hebben gevoeld, zullen het groote gewicht van dit argument beseffen. Voorts zullen wegens den grooten diepgang der torpedokruisers en -jagers, welke met het oog op de diensten, welke de Staatscommissie daaraan toekent, moeten worden aangeschaft, ook om den dienst te kunnen volhouden, vele van die door de commissie gedachte schuilplaatsen voor die vaartuigen niet meer bereikbaar wezen.
Ook vestig ik er nog de aandacht op, dat de jagers, als zij zich in de toegangen der riviermondingen bewegen, kans loopen om in die gewoonlijk bochtige en zeer aan verandering onderhevige vaarwaters, waarin zeer dikwijls groote boomstammen zullen drijven, hun schroeven te beschadigen. Men bedenke toch, dat die schroeven ver onder water uitsteken en, als de boomstam onder het schip doorgaat, het eerst geraakt zullen worden en de jagers in een zoodanig geval hulpeloos zullen zijn. Zij zullen dan naar een geschikte plaats moeten worden gesleept om de noodige herstellingen te ondergaan. In Holland, waar de kleine torpedobooten wel door sommige betrekkelijk nauwe en bochtige binnenwateren kunnen gebracht worden, vermijdt men dit zooveel mogelijk, juist om beschadiging aan de schroeven te voorkomen, die zeer licht plaats heeft, daar ze onbeschermd zijn en onder het vaartuig uitsteken.
Verder breng ik nog in herinnering, dat de torpedovaartuigen met het oog hierop en ook met het oog op de betrekkelijk kleine werkingssfeer, waardoor de booten dikwijls haar brandstof- en victualiënvoorraad moeten vernieuwen, en met het oog op het uitvoeren van herstellingen, welke bij de licht gebouwde machines van dit materieel veel meer voorkomen dan bij die der groote schepen, dat niet zonder bepaald daarvoor ingerichte basissen in den Archipel zullen kunnen stellen, welke basissen, met het oog op de groote uitgestrektheid van den Archipel — drie-vierden van Europa — en de geringe werkingssfeer zeer veel in aantal zullen dienen te wezen en behoorlijk verdedigd moeten worden.
Laat mij, om een denkbeeld te geven van die kleine werkingssfeer, het volgende mogen zeggen. Als onze jagers van 500 ton 28 mijl loopen en dit 12 uur volhouden, hebben zij al hun kolen verbruikt. Het kolenverbruik per uur neemt toch ongeveer toe in reden van de derde machten der snelheden, en het aantal mijlen, dat met den aan boord aanwezigen kolenvoorraad kan worden afgelegd, is ongeveer omgekeerd evenredig met de tweede machten der snelheden waarmede gestoomd wordt. Hieruit blijkt welk een grooten invloed de snelheid op het kolenverbruik per mijl uitoefent. Men bedenke verder, dat onze torpedobootjagers niet in staat zijn om zelf herstellingen aan het materieel te verrichten, daar