CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE.

207

voor correctheid. De Mendelssohns vonden blijkens hun briefwisseling zijn talent niet bijzonder.

Te Parijs werd het anders beoordeeld, maar in beperkten kring, waarbuiten men er vele jaren weinig op lette. Een te Rome geschreven groote mis, uitgevoerd in de Saint-Louis-kerk, bezorgde hem 't eerekapelmeesterschap; een werkelijke koordirectie kreeg hij daarop in de Chapelle des Missions étrangères. Zijn Duitsche reis bracht hem te Weenen, waar men in de Karlskerk ook een mis van hem gaf, die herhaald werd in de naderhand door Charles Bordes zoo vermaarde Parijsche Saint-Gervais. Hij wilde priester worden, maakte theologische studiën en schijnt zelfs een tijdlang het geestelijk gewaad alvast gedragen te hebben. De lokking van 't tooneel deed zijn plan vervallen. In '49 trouwde hij met de dochter van den fortuinlijken pianospelonderwijzer Zimmermann, die hem en haar (en hun weer schilder geworden zoon) een zomervilla heeft nagelaten. En wel was 't eerste feit dat algemeener aandacht op hem vestigde weer een auditie der groote mis, ditmaal een te Londen, maar toen, in '51, zou de Grand-Opéra zijn Sappho vertoonen; vandaar allicht een ongewone belangstelling der Fransche journalisten voor de faamverkondiging der Engelsche kritiek. Nog een erkenning viel hem te beurt: de hoofdleiding van „Orphéon," het geheel der stedelijke normaalzangscholen, tevens een koorgezelschappenbond. Hij heeft daar als deskundige, practicus ook, namelijk begaafd en geoefend tenorzanger, een verbeterde methode toegepast en tot '61 gewerkt, ongetwijfeld ijverig en uitmuntend. Sappho bleek een mislukking, ofschoon hij tot librettist Emile Augier had, die van jongsaf zijn kameraad was geweest. In de volgende jaren behaalde hij weinig meer succes met La nonne sanglante, met archaïstische koren bij Ponsard's Ulysse,

met Le médecin malgré lui. Maar hij leerde van zijn halve fiasco's die de tooneeldeuren niet voor hem sloten, ontwikkelde zich onderwijl ook door symphonieën te schrijven en 't repertoire der zangvereenigingen van Orphéon te verrijken en ontving wél voorbereid de genialiteitsbezieling van Goethe's in Barbier's en Carre's libretto gebleven Faust- en Gretchen-poëzie.

De Grand-Opéra wees hem dezen keer af, het Théatre lyrique nam zijn partituur aan. De première, 19 Maart '59, na zes maanden repetities, ettelijke verdrietelijkheden om coupureraad en kerkcensuur bezwaar, en verdaging op het laatst wegens ongesteldheid van den tenor dien hij zelf had willen vervangen, was nog geen volkomen overwinning. Het publiek verdeelde zich in drie partijen, volgens Paul Girard gekenmerkt door hun uitspraak fost, faousf of faust (foost). De fostisten zeiden; dat is een oratorium, een symphonie; het stuk speelt in 't orkest; en altijd hetzelfde, niets dan andantes; een koninkrijk voor een allegro! De faoestisten waren één en al bewondering. De foostisten schiftten zorgvuldig wat hun beviel en wat hun mishaagde. Bij de recensenten van beroep, die meerendeels wèl zoo gunstige meeningen hadden als hun collega's-dilettanten, waren leden van iedere factie. De derde werd vertegenwoordigd door Berlioz, wiens officieele kritiek meer waardeerend is dan zijn bericht aan Humbert Ferrand:

Pour répondre a vos questions sur les trois nouvelles oeuvres dramatiques du moment, je vous dirai que le Faust de Gounod contient de fort belles parties et de fort médiocres, et qu'on a détruit dans le livret des situations admirablement musicales qu'il eüt fallu trouver, si Goethe ne les eüt pas trouvèes lui-même.

Que la musique d'Hercubanum est d'une faiblesse et d'un incoloris (pardon du néologisme) désespérants! que celle du