ze toen het meesterwerk voltooid: de
„toren" was af!
Allermalst doet het bij 't beschouwen van dit stompje aan, te vernemen dat daarin de twee (nog al zware) klokken zijn geherbergd. Een leeuwerik in een laag kooitje kan zich niet zoo „unheimisch" gevoelen, als deze twee metalen zangers der hooge lucht in hun vierkante gevangenis. Vreeselijke wraak der natuur, als zij in hare allereerste beginselen wordt miskend ! zij merkt dan het menschenwerk met den stempel der belachelijkheid. Verbeeld u klokken, die toch geschapen zijn om, hoog boven over de boomen en huizen heen, het volk te roepen ter kerke, verbeeld u die klokken onder in zoo'n hok met nauwelijks vier openingen als galmgaten! Maar och, laten wij ons niet vroolijk maken ten koste van de arme menschen, die allicht uit geldelijken nood tot dezen
gansch voorloopigen bouwgebrachtwer-
kant, afwisselend gebouwd met bak-en den. Jammer echter is het dat ook de
mergelsteen. Het portaal is zelfs meer tegenwoordige financiën van het kleine
dan gewoon versierd met kolonnetten en dorpje de uitgave van de duizenden niet
rondboogjes, die 't tympanon sierlijk toelaten, welke de heropbouw van den
omlijsten. Maar hoogerop, lezer, kijk ouden toren zou vorderen. Men zeide
eens wat een grimas! Op 'n goeden ach- ons, dat het kerkje op de lijst stond om
termiddag is daar, nu al jaren, jaren ge- binnen korter of langer tijd „rijksmonu-
leden (de toren was afgebrand), een met- ment" te worden verklaard:dathetzulks
selaar gekomen, heeft wat steenen op en verdient zal den lezer laat ik hopen uit
aan elkaar gemetseld een paar meter de afbeeldingen reeds blijken, dat het
hoog, aan weerskanten twee openingen zulks spoedig moge erlangen, is onze
latend ; — toen is op 'n anderen achter- oprechte wensch. middag een timmerman gekomen, een
leidekker en hebben het metselwerk toe- Beschouwen wij nu het kerkje zelf. Zijn
gedekt. Samen met hun drieën hadden bouwstof is mergelsteen, behalve in de
FIG. 3. INTERIEUR DER KERK.
264