wel een weinig den stempel van een oud slot — althans aan de voorzijde — verloren, waartoe ook de betrekkelijk moderne bouwstijl medewerkt; doch door den totaalindruk dien men ervan krijgt — door zijne grootte en ligging in een (slot) gracht aan 3 zijden en staande in een verrukkelijken „tempel van ongekorven hout," — is m.i. de benaming „kasteel", nog volstrekt geen anachronisme. Op het timpan van het frontispice, dat den voorgevel bovenden hoofdingang bekroont, zijn wapenschilden aanwezig, door eenig lofwerk omgeven, die de blazoenen van de Baronnen van Leiden en van de Heerlijkheid Warmond voeren. Overigens is er van het, vooral inwendig, keurig nette gebouw, met zijn 20zalen en vertrekken, waarin de subtiele, smaakvolle, doch sobere Lodewijk XVI stijl overal vrij getrouwvol gehouden is, weinig als bizonderheid te vertellen. In den zuidelijken toren, hangt een luidklokje, dat thans trouwens alleen dienst doetom het uurwerk, dat uur- en minuutwijzers hun cirkelgang doet loopeii, eenigzins luidruchtige hulp te verleenen. Het heeft eene volle metaalhoogte van 0.65 M., eene grootste middellijn van 0.605 M., met rondschrift in Gothische karakters M CCC XCII f 6C VOCOR BHRBHRH en een schuin hangend wapenschildje met blazoen van de Heerlijkheid Warmond (kruis), gedekt door een helm met twee opstaande vederen.

Het draagt er de sporen van wel eens te zijn neêrgeploft uit haar hooge sfeer, ge¬

redelijk te verklaren door de vele verwoestingen waarvan zij getuige is geweest, maar die haar blijkbaar krachtig gestel overleefd heeft. Het is de oudste luidklok uit deze omgeving. De gieter er van is helaas niet vermeld. Indien wij gebruik maken van de ons geboden gelegenheid om een nabetrachting te houden over de architectonische waarde der afbeeldingen van het kasteel, die uit verschillende eeuwen stammen, komen wij ook hier weder tot de droevige concluzie: dat de bouwkunst die zich manifesteerde in de afbeeldingen uit de 16e en 17e eeuw, gedaald was tot iets dat men hoogstens bouwkunde kan noemen in de gevels uit den pruikentijd, 1781, in den „timmermansstijl" van den nog bestaanden bouw, dien wij veilig mogen aannemen als een erfstuk uit dien vervaltijd.

Hoe nuchter, prozaïsch en smakeloos zijn de hoektorens, die van het vroegere groote aantal torens, torentjes en spitsen, die het gebouw zoo feestelijk illustreerden, overbleven! En slechts twee van de hoektorens zijn nog bekroond met spitsen van niet onbelangrijke hoogte, doch arm van conceptie. De vele dakvensters, die de groote dakschilden zoo aangenaam opluisterden, stoffeerden, zijn alle verdwenen. Nu moge men zich paaien met „slechte maatschappelijke omstandigheden" en de overweging dat de Louis XVI stijl een sobere was, toegegeven, doch dit zijn slechts „doekjes voor het bloeden", want kasteelbezitters waren ook toen geen

254