FIG. 14. STARRENBOSCH; NAAR „SCHOON KENNEMERLAND".

meenden, dat dit een vorstin toekwam, zoo wilde ook de Zonnekoning in uitgestrekte parken aantoonen, dat de natuur, zoo goed als al het andere, aan hem onderworpen en van hem af hankelijk moest zijn.

Van de aan den mensch onderworpen natuur spreekt wel het sterkst het park van Versailles, aangelegd door den architekt Lenötre. Hij schiep niet bepaald iets nieuws, maar hij werkte de vroegere vormen om tot een ander geheel en maakte den tuin tot één groot samengesteld ornament. De tuin, zooals Lenötre hem

aangeeft, berust op duidelijke geleding en evenwichtigheid. Als men den aanleg van Versailles beschouwt, (fig. 11) ziet men allereerst als concentratiepunt het paleis, dat zich op een plateau verheft en het geheele park beheerscht. In een rechte lijn gaat vandaar het oog over het bloemparterre met de fonteinen, over den grooten middenweg, over het grasveld, door hooge boomen en heggen omzoomd, over het waterbassin en verliest zich in de blauwe atmospheer, die zoo kenmerkend is voor Parijs en zijn omstreken. Deze lange, rechte lijn, is de

206