FIG. 12 PLATTEGROND VAN HET PARK VAN VERSAILLES

Ook Huygens had zijn lauwerhof met prieëlen:

„ Vier huiskens overhoeks,en elk een groene kluis Daar zich in kluizenaars gekluisterd zouden

wenschen

Belokten mij om't zeerst;

Daar schuil ik in de klim en in de memme-

bloemen".

In Huygens tuin schijnt ook nogeen „wildernis" geweest te zijn, een terrein met pijnboomen en rozen begroeid:

„Treedt in de wildernis, ten Oosten of ten Westen, De ingang is gegund:

'k Wed dat gij nooit en saagtin 'tliefelijkstgewest Masthoornen vanderjeugd metrozen zijngemest."

Waarschijnlijk maakte Huygens zijn „wildernis"naareen Engelsch voorbeeld, want alleen Engeland kweekte een „desert" in den tuin aan. Voor den Engelschen Renaissance tuin moge hier worden aangevoerd, wat Ba¬

con in zijn Essay of Gardening (± 1600) schrijft over zijn buitenplaats. Hij noemt het bezit van een tuin „the greatest refreshment of the spirit of man, the purest of human pleasures. De tuinkunst vindt hij een meer verfijnde cultuurfactor dan de bouwkunst: „men came to build stately sooner than to garden finely, as if gardening were a greater perfection." Het is interessant bij Bacons tuin na te gaan, hoeveel speciaal Engelsche denkbeelden daarin zijn, die ook later weer voorkomen. Evenals Huygens wilde Bacon zijn tuin vierkant hebben, maar hij maakte een andere verdeeling: een grasveld aan den ingang, een „wildernis" aan het einde en den eigenlijken tuin in het midden. Het grasveld werd door een breed middenpad in tweeën gedeeld, dat gaf volgens Bacon

204

1