het oog op denduurnietgenoegdoorhet tuinornament geboeid blijft. Jan Vredeman de Vries ontwierp streng geometrische gras- en bloemperken, omsloten door kort gehouden buxus. Zijn Hollandsche parterres waren veel eenvoudiger, maar ook stijver dan de luchtige Fransche„broderies"methun fijn lijnenspel. De hoofdafdeelingen van den tuin begrensde hij door heggen, waarin op regelmatige afstanden een doorgang was. Elke afdeeling werd op zich zelf als een geheel gedacht (PI. XLV), waarin enkele hoofdpunten werden betoond door een rechtstammigen boom met welbesneden bladerkroon of dooreen geschoren palmboompje. De geheele tuin werd afgesloten door een „lauwerhof", (loofgang), die
evenals in den franschen aanleg, op de vier hoeken een prieel vormde.Soms verviel de „lauwerhof" en werden de heg gen vervangen door houten hekwerk. Tot na het midden der 17eeeuw behielden de Hollanders den stijl van Vredeman de Vries. Op schilderijen en platen ziet men dien aanlegin de kleinestadstuintjes,zoo goeden zoo kwaad het ging, toegepast. Grootere tuinen vond men in den omtrek der stad, buiten de wallen. Ze lagen naast elkaar en werden de „hoven" ^genoemd. Ook hier gebruikte men het zelfde tuinornament als in de stad, maar achter in den tuin waren lange rechte bedden voor l) Nóg heet in sommige steden, (Zutphen, Leeuwarden) een buitenwijk, waar vroeger de tuinen lagen, „de Hoven".
FIG. 10
HOLLANDSCHE PARTERRES;
NAAR VAN DER GROEN, „DE NEDERLANTSCHE HOVENIER".
201