de laatste bloemen gegebruikte men om toespijzen een zekeren geur te geven. ') Eerst tijdens de late middeleeuwen, met de opkomst der steden, vernemen weiets van tuinen bij burgerhuizen. In delevensbeschrijving van Thomas a Becketstaat: „on all sides outside the houses of the citizens, who dweil in the suburbs,there are adjoining gardens with plants, both pracious and pleasing to the sight." Een bewijs dus, dat men pleizier in bloemen en planten kreeg en dat de „weeldetuin" een grootere plaats begon in te nemen. Voor de tuinkunst hebben we dan ook van dezen tijd af, den bloemtuin onzeaandacht te schenken. Zeer eenvoudig was over het algemeen de middeleeuwsche, de Gothische tuin, zooals de miniaturen, die voor de cultuurhistorie in zooveel opzichten van groot belang zijn, ons ook hier weerkeren. Fig. 2laat ons een tuintje zien naar een Fransche miniatuur genomen. Het bestaat uit vierkante grasperken, waarin bloemen staan,recht en slecht naast elkaar geplant, zonder eenige compositie. De wegen zijn smal; langs den muur is aan den binnenkant een grasrand met bloemen aangelegd. In de latere middeleeuwen was er volgens de letterkunde en de miniaturen naast den bloemtuin een boomgaard, het vergier (verger in het Fransch), waar bij feesten op het gebloemde gras werd gedanst. De beschrijving van een dergelijken tuin met vergier vinden we in den Roman de la

') De pudding „mon amy" van room en viooltjes gemaakt, schijnt in dien tijd een zekere vermaardheid te hebben gehad.

Rose. De Hollandsche vertaling zegt: Dat vergier was al vierkant:

Even lanc ende even breet

Daar menigh scone bloem in steet.

Menighe fonteine so stont daer Die scone waren ende claer.

Een miniatuur, die de Roman delaRose illustreert, (fig. 3) geeft ongeveer hetzelfde weer: vergier en bloemtuin, gescheiden dooreen laag hek; op den voorgrond de fontein, die evenals de grasbank in iederen laat Gothischen tuin behoorde te zijn. In het vergier stond het prieel, de plaats van samenkomst voor geliefden. Het was verborgen achter een hegen gemaakt van samengevlochten twijgen, waartegen klimplanten groeiden. De Engelschen noemden het prieel „arbour" en plaatsten hetmidden in hun bloemtuin op een hoogte, „mount". Deze naam werdookgebruikt voordenopgehoogden wal langs den tuinmuur. Die „mounts" met allerlei soorten van bloemen begroeid, kwamen in alle tijden bij de Engelsche tuinkunst voor; in de moderne tuinen bestaan ze zelfs nu nog.

FIG. 4.

GOTHISCHE TUIN MET GRASBANK EN PALMBOOMPJE UIT DEN ROMAN MAUGIS ET LA BELLE ORIANDE, FRANSCHE MINIATUUR;

RIAT, L'ART DES JARDINS.

195