gras. Moge zulk een reisje, ondernomen in het gure jaargetijde, al bijzonder eentonig en vervelend wezen, geheel anders is de aanblik, als in den zomer deze weiden gestoffeerd zijn door duizenden runderen van hetedelezwart-bonteFriesche ras. Dan aanschouwt men daar Frieslands trots en Frieslands welvaart. Het middelpunt van dezen greidhoek is het vriendelijke Sneek, in de wandeling „Snits" geheeten.
Klein is het, maar net en zindelijk. En wie wil weten, waarvan de inwoners leven, brenge er op Dinsdag een bezoek. Dan is het marktdag, en vee,boterenkaas zijn de producten, die er verhandeld worden. Doch ook het fabriekswezen is er niet onbeduidend, want in 1905 waren er in de verschillende fabrieken 54 stoomwerktuigen in gebruik, met een getal van ± 600 paardekrachten. Voor het vervoer der eetbare en niet eetbare producten bezigde men in pas genoemd jaar 116 stoombootdiensten, + 100 beurt- en vaste vrachtschepen, benevens ± lOOwagen- en karrediensten. Maar wij zouden zoo hier en daar een kijkje nemen, en mogen derhalve nietafdwalen. Wij brengen dus onmiddellijk een bezoek aan een merkwaardig bouwwerk, algemeen bekend onder dennaam van „Waterpoort".
Ofschoon de kronieken vermelden, dat Sneek reeds in 1294 een stad was van wallen en grachten voorzien, en met stedelijke voorrechten begiftigd, dagteekent deze poort eerst van 1613. Zij werd aanvankelijk gebouwd om Sneek in tijd van
nood aan den ingang van de „Geeuw" te water af te kunnen sluiten. Pas in 1758, toen de sierlijkheid meer op den voorgrond trad, verkreeg zij hare tegenwoordige gedaante. Kunstkenners roemen haar door de gelukkige samenwerking van harmonische kleuren en lijnen. Bij de restauratie der poort in zoo even genoemd jaar, heeft men haar met kunstig hardsteenwerk versierd, zijnde er onder andere de vierjaargetijden op afgebeeld.
Een verrukkelijk gezicht heeft men hier des Dinsdags over de Geeuw, vanwege de massa schepen en stoombooten, die haren inhoud ter markt brengen. Uit den aard der zaak is de Marktstraat de levendigste straat. Onmiddellijk valt het oog van den wandelaar op het fraaie Stadhuis, dat met zijn sierlijken gevel en het kunstig stucadoor- en snijwerk in sommige der lokalen een aangenamen indruk maakt. Ofschoon de tijd, waarin 't opgetrokken werd, in het duister ligt, meent men, dat het dagteekent uit de tweede helft der dertiende eeuw. Bij een brand, die de stad in 1417 teisterde, ging ook waarschijnlijk een groot deel van het Stadhuis verloren. Vele stedelijke charters o.a. de oorspronkelijke privilegieoorkonde van Keizer Karei den Groote werden daarbij een prooi der vlammen. Om dergelijke rampin'tvervolgtevoorkomen, werden in 1900 twee doelmatige brandvrije kluizen gemaakt, waarin het archief bewaard wordt. In een nette kast zijn sedert 1902 ook de historische voorwerpen gerangschikt, die betrekking
175