niet geheel en al zelf kunnen helpen. Waaraan deze vooruitgang is toe te schrijven? In de eerste plaats aan de energie der bewoners zelf, die tijdig braken met den ouden sleur, welke zich te slapen lei op de eertijds geldende uitspraak : „Grootvader en vader bewerkten den grond zus of zóó, waarom zouden wij het dan niet doen?" De steeds voortgaande verdeeling van den grond, gepaard met de voortdurende uitbreiding van kennis en wetenschap, die ook ten platten lande deoogen opende, waren oorzaak, dat land- en tuinbouw in de stede Grootebroek hare resultaten in toepassing bracht. Niet minder groot was het aandeel, dat de aansluiting aan het algemeen wereldverkeer aan deze verbetering had. Wij herinneren ons nog heel best den tijd, dat land- en tuinbouw slechts een armelijk bestaan opleverden. De producten werden naar de Broekerhaven gebracht, waar ze in ontvangst werden genomen door de schippers, tevens kooplieden, diezenaar Amsterdam voerden en op de marktaldaarverkochten. Wat de bouwer ontving hing geheel en al af van de willekeur des schippers, en meermalen kwam het voor, dat de producent nog heel blij mochtwezen,als hij de vracht niet behoefte bij te betalen. Was het wonder, dat deze toestand de energie verlamde? Alle lust tot het drijven van een intensieven land- en tuinbouw werd daardoor totaal uitgedoofd. Het aanleggen van de lijn Enkhuizen— Zaandam bracht eensklaps een geheele ommekeer te weeg. Gedachtig aan het:
„eendracht maakt macht" ontstonden vereenigingen, die weldra tot grooten bloei kwamen. Bij de voornaamste stations werden marktplaatsen opgericht, waarheen de kooplieden gedwongen waren te komen,wildenzij metde bouwers zaken doen. Alle benoodigdheden werden coöperatief aangekocht, overal gezocht naar nieuw afzetgebied, kortom de stede Grootebroek kreeg een geheel ander aanzien. De Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij maakte het den bouwers zoo gemakkelijk mogelijk door het aanleggen van geschikte laad- en losplaatsen of het verleenen van andere voordeden.
FIG. 7.
RAADHUIS TE GROOTEBROEK.
167