volksziel voert tot schoonheid, nobelheid, fierheid. Wantin denationalekunst openbaart zich onmiddellijk de volksziel, en door ons gemoed, door aanschouwing en studie, te vormen naarhetmeeste kunst van die kunst, neemt onze ziel deel aan het schoone.
Hoewel, vooralsnog, de benijdenswaardige eigenschappen der Europeesche naties missende, bezit het Javaansche volk vele eigenschappen, om het bezit waarvan het niet rouwig behoeft te zijn. Hoe weinig is tot nu toe niet het onderwijsstelsel ontwikkeld, en toch, het zal een meer dan oppervlakkig waarnemer niet ontgaan, dat het getal Javanen, hetwelk lezen en schrijven kan, betrekkelijk groot is. Ofschoon nog weinig ontwikkeld en hoezeer nog verstoken van gelegenheid en hulpmiddelen om hun kundigheden tot volmaking te brengen, is het aantal dergenen nietgering,diehet, door eigen oefening, in kunstsnijden, in lederbeitelen, in beeldhouwen en in andere takken van kunst toteen aanmerkelijke hoogte hebben gebracht. Zoo had Iko, als velezijnermede-beweldadigden
in kunstzin, eenvoudig en ongeweten, zonder glorie, zonder opleiding en onderwijs, slechts gedreven door een gevolg gevend aan een drang van uit zijn innerlijk, waarin het schoone woont, gearbeid misschien reeds jaren lang, totdat hij door kunstlievende Europeanen werd opgemerkt. In geen enkel uiterlijk opzicht onderscheidt zich bij ons de kunstenaar van zijne medemenschen. En die ongekunsteldheid, vrij van al wat zweemt naar affectatie, artisticiteit of hoe men iets dergelijks noemen moet, is velen sympathiek. Treffend is dan ook het bijschrift, waarmee de heer mr. J. H. Abendanon de afbeelding van Iko aan een zijner stukken bezig, aan H. M. de Koningin heeft aangeboden. Het luidt: „De Eenvoud in dienst van de Kunst."
Noto Soeroto.
153