een houten beschot gescheiden, als één geheel in gebruik. De plafonds wijzen echter aan, dat ze oorspronkelijk twee vertrekken geweest zijn, waarschijnlijk en suite. Zoowel de gevel van no. 11 als die van no. 10 is opgetrokken van 't vaderlandsche materiaal, den baksteen, terwijl de tusschenblokken, 't lijstwerk tusschen de verdiepingen, de schelpvormige vullingen in de tympans boven de vensters, de met kopjes versierde sluitstukken der bogen en de omlijsting van den hoofdingang van zandsteen zijn. Het geheel heeft iets statigs. Voor 't gebouw liggen eenige blauwe zerken met gaten, waarin in den aanvang der 19e eeuw de palen van het schavot geplaatst werden. Bij terechtstellingging de veroordeelde naar het schavot door een der vensters van de tweede verdieping van r.o. 11. Met de bel, die voorheen in het klokkenhuisje boven dit gebouw hing, worden thans de gevangenen in Scheveningen gewaarschuwd. Het huis no. 9, welks baksteenen gevel, afgewisseld door blokken zandsteen, met een paar dolfijnen versierd is, draagt de kenteekening der barokperiode. In den geveltop staat het jaartal 1645. Waar thans het huis no. 13 is, stond voor een zestigtaljarennogeentypischegothische gevel met beeldhouwwerk, voorstellende de kinderen Israëls trekkende door de Roode Zee. Het huis heette dan ook „Het Roede Meer". Er is niets van overgebleven dan een zeer geschonden Mozes en een drietal ook al niet gave nokpannen, waarvan de middenste meteen

meelzak en de beide uiterste met een rat versierd zijn (fig. 9). Aan dit „huis met de ratten", welke benaming in lateren tijd de meer gebruikelijke was, is de volgende legende verbonden, te vinden in Sloet's Herfstdraden. Er woonde dan eens een vrek in, Govert geheeten die, niettegenstaande zijne zolders zuchtten onder denlast van 'tgraan, weigerde tijdens een hongersnood iets van zijn voorraad teverkoopen,in de hoop dat

„hoe hooger de nood in de stad zoude stijgen, „hoe hoogeren prijs hij voor 't koren zou krijgen.

Toen de nood ten toppunt was gestegen, begaven zich de zusters van 't Vrouwen-

FIG 5

BOUWERSHOEK. KANTONGERECHT.

134