c'est la feuille qui tombe! zegt de Fransche dichter Ducis, en de ongelijke hobbelige vloer der kerk, in hoofdzaak uit groote zware, eertijds kunstig gebeeldhouwde zerken bestaande, maakt ons bij iederen tred indachtig dat, terwijl wij telkens boven die honderden graven ons psalmgezag ten Hemel opzenden, de voorgeslachten daaronder rusten van hunnen arbeid, wachtende op den grooten dag der Opstanding! Hoeveelrijkernogzoude de kerkzijn aan oorspronkelijkheiden kunstgewrochten, indien die zerken nog waren, wat zij eenmaal geweest zijn, en nogdekten hetstoffelijk overschot der voorname en groote mannen, wier namen en wapens daarop zoo kunstvaardig waren gebeiteld. Maar helaas! dat is niet het geval. De zerken, meer dan eens opgenomen, om groote verzakkingen in den vloer te herstellen — o.a. in 1651 door hoog water, waarna 323 kar zand en 5000 steenen tot herstel van den vloer noodig waren — zijn daarna eenvoudig gebruikt als vloerbedekking en gelegd en geschikt, zooals dat het best uitkwam, zelfs heeft men er eenigen aan stukken gezaagd om gaten aan te vullen, die voor een geheelen zerk te klein waren. Een ergerlijk vandalisme en gebrek aan piëteit, al even ergerlijk als het afbikken der wapenfiguren in den revolutietijd met zijne valsche leuze van vrijheid, gelijkheid en broederschap, zoo dom en kleinzielig onder meer toegepast op de kunstgewrochten van een groot verleden, waarover men den staf wilde breken om er de utopiën eener onzekere

toekomst voor in de plaats te stellen. Maar ook de tand des tijds, hier in de gedaante der sloffende kerkgangers, heeft, op eene enkele uitzondering na — waar wij zoo aanstonds op terugkomen — die zerken zoodanig afgesleten, dat niet alleen al het fijne artistieke beitelwerk met zijne diepgedachte allegoriën, zijne losse krullen en sierlijke arabesken is beschadigd en grootendeels verdwenen, maar dat zelfs namen, data en opschriften meestal niet meer leesbaar ofte ontcijferen zijn.

Keeren wij thans tot het grafmonument terug, het eenige dat de Walburgskerk bezit.Dat het nogongeschonden aanwezig is, is te danken aan de familie, die het vóór den revolutietijd uit de kerk heeft laten verwijderen en veilig opbergen, anders had het zonder twijfel hetlotdergrafzerken gedeeld. Eerst na den Napoleontischen tijd is het weder op zijne plaats teruggebracht.

Het staat boven den grafkelder van het geslacht Heeckeren en is uit wit marmer gehouwen op een zwart marmeren ondergrond. In het midden ziet men de borstbeelden van Everhard van Heeckeren, heer van Nettelhorst, Enghuizen, Barlham, enz., landdrost der Graafschap Zutphen, overleden 23 April 1680, en van zijne vrouw Maria Torck, gestorven 21 Februari 1690, en beiden te Zutphen in Sr. Walburg begraven. Uit hen spruiten al de nog voortbloeiende takken van het geslacht Heeckeren. Deze busten zijn omgeven door eene draperie, en op eene lijst daarboven staat

116