is en ongeveer 2 meter in het kruisveld vooruitspringt.

Op palmzondag van het jaar 1446 (10 April) sloeg de bliksem in den toren hetgeen een hevigen brand veroorzaakte, waardoor het bovenste gedeelte van den toren en een groot deel der kerk in de asch werden gelegd. Op een gedenksteen boven den ingang in het traptorentje aan de noordzijde van den grooten toren gemetseld, staat in Gothische letters ter herinnering hieraan het volgende gebeiteld: Hnno dm mo CCCO XLVI vpden hügcn palmdacb des margens tusscben VlIenVIIIdoeentfenench ')dctorn vade weder vn verbrande met VI clockke vu de mvddel kerke vn dezuet syde vn de daer bleuen doet IX persoenen byddet voer de zyelen. doe were kerckmelsters antonys yseren vn gbert van der voerst. Het was een groote ramp! Het blusschingswerk duurde meer dan 24 uren en degenen, die daaraan hielpen, werden door de stad op brood, haring en bier onthaald. Men zond een bode te paard om hulp naar den hertog te Arnhem en naar den landdrost Hendrik van Wisch, die op het kasteel Wildenborch verblijf hield. Deze laatste schonk 40 Rijnsche guldens en de stad leende er 200 voor den wederopbouw. Dit alles en nogmeer-

') Lees: entfeuenck, dat is: ontvonkte. Ook heeft men wellicht willen zeggen: „doe entfenc ick de torn vade weder'', dat wil zeggen : „toen ontving ik den toorn van het weder'', dat is dan met andere woorden: „toen sloeg de bliksem in mij, namelijk in den toren "

dere bijzonderheden blijkt uit de nog aanwezige overrentmeestersrekeningen uit die dagen.

Waarschijnlijk was men toen, in 1446, reeds bezig met het bouwen van de breedere en hoogere zijbeuken en de langere dwarspanden, want tijdens den brand stonden de blusschers aan de noordzijde „op het nieuwe werk", zooals men uit dien tijd vindt aangeteekend. Heeft de kerk nimmer lage en smallere zijbeuken en korte dwarsbeuken gehad, dan was men toen zeer zeker reeds met de uitbreiding bezig, want op den zooeven vermelden gedenksteen wordt gesproken van „de midden kerk en de zuidzijde", hetgeen in zich sluit, dat er toen reeds zijbeuken, hetzij geheel voltooid, hetzij in aanbouw aanwezig waren. Die herbouw duurde evenwel vele jaren, vlug ging het niet, denkelijk wel om geldelijke redenen. De dwarspanden werden eerst voltooid, het noordelijke in 1492, het andere in 1499, blijkens de boven in den muuraangebrachtejaartallen, nog dagelijks te zien. En die jaartallen doelen nog alleen maar op de voltooiing van het metselwerk, blijkens nogaanwezige contracten werd de steenen ballustrade, althans van het zuiderdwarspand er nog later opgeplaatst. De zijbeuken, het Mariaportaal en de gebouwtjes tegen de buitenmuren van het zuiderdwarspand dagteekenen alle uit ongeveer dienzelfden tijd.

Met den herbouw van den toren werd eerst in 1482 aangevangen en twee jaren later was de spits voltooid en werd die

103