89

reeds, doch in mindere maat, het geval bij de gewone glasfabrieken.

De drieledige indeeling waarover we zooeven spraken van de ondernemingen, wordt ook toepasselijk op de bedrijven. Nemen we aan dat als zuiver exploiteerende onderneming kan aanzien worden, deze die min dan 10% van haar totaal aktief belegt in portefeuille, als gemengde onderneming deze die tusschen 10 en 50% ervan in portefeuille houdt en als holding deze die boven de 50% gaat, dan blijven slechts enkele bedrijven gaaf industrieel, de meerderheid beleeft reeds een overgangsperiode om holding te worden, dit wat de Spiegelglas en de 'Glasfabrieken reeds zijn. Zijn echter nog zuiver nijverheid gebleven, de Metaalfabrieken, de Textielfabrieken, de Koloniale landbouw- en industrieele ondernemingen, de Brouwerijen en de 'Papierfabrieken. Gaan den weg op van holding: de Transportondernemingen, de Steenkoolmijnen, de Zink- en Loodfabrieken, de Waterdistributie ondernemingen, de Bouwnijverheid, de Chemische fabrieken.

We beweren niet, dat al 'deze bedrijven naar jongere landen zullen verhuizen, gelijk dit wel het geval is in het Spiegelglasbedrijf, maar nu reeds is een scheidingslijn vast te stellen tusschen jongere en oudere ondernemingen ,deze willen ten bate van gene, winstmogelijkheden opbouwen bij middel van participaties in het aandeelenkapitaal.

Het hooge portefeuille bedrag onzer nijverheids-ondernemingen veroorzaakt nog een ander verschijnsel. De totale balans der 600 onderzochte ondernemingen, geeft dus 10 miljard fr. op aan portefeuille en aan een anderen kant 28.5 fr. aan aandeelenkapitaal.

Hier geschiedt het op een zekeren graad, onderlinge uitwisseling van aandeelen, m.a.w. vele aandeelen van het kapitaal liggen in de opgegeven portefeuille, en omgekeerd. Dat deze onderlinge uitwisseling tusschen holdings- en dochtermaatschappijen, fantastische afmetingen heeft genomen, weet eenieder, en dat deze holdings ten slotte terecht komen in super-holdings, zou een verdere bespreking vergen bij de externe-financiernig. Deze uitwisseling geschiedt echter ook onder zoogenoemde nijverheidsondernemingen. Een benaderend onderzoek wees aan dat bij de 38 onderzochte electriciteits-ondernemingen er ongeveer 50% van het aandeelenkapitaal opgenomen werd door andere ondernemingen en ongeveer 25% in de portefeuille der 38 onderzochte ondernemingen schuilde. 'We hebben redenen om te onderstellen, dat de electriciteitsmaatschappijen wel het hoogste procent onderlinge uitwisseling opgeven, en dat een algemeene uitwisseling van 20% ■ in de andere bedrijven, mag worden aangenomen. Dan zou er op de 28.5 miljard fr. aandeelenkapitaal ongeveer voor 5 miljard fr. in de portefeuille onzer nijverheid verblijven, m.a.w. de helft van deze portefeuille zou bestaan uit eigen aandeelen. Dit heeft voor gevolg dat een deel der winst, dat aan de aandeelhouders wordt uitgekeerd, van de exploiteerende naar de gemengde ondernemingen overgaat. En aangezien de exploiteerende toch ook allen een kleine portefeuille hebben, een deel van deze winst zou dan wederkeeren naar de exploiteerende ondernemingen.

WETGEVING.

Adres van de Amsterdamsche Kamer van Koophandel over „leege" Naamlooze Vennootschappen.

Ingevolge artikel 55 van het Wetboek van Koophandel wordt de naamlooze vennootschap, onverminderd het bepaalde bij artikel 37b van dat Wetboek, ontbonden:

1. door het verstrijken van den bepaalden tijd;

2. door een daartoe strekkend besluit van de algemeene vergadering van aandeelhouders;

3. door haar insolventie, nadat zij in staat van faillissement is verklaard.

Gelet op de geschiedenis van de wet — gewezen moge worden op de uitlating van Uwer Excellentie's Ambtsvoorganger Mr. Th. Heemskerk, in het antwoord op het Verslag van de Commissie van Voorbereiding uit de Tweede Kamer — schijnt te moeten worden aangenomen, dat de wetgever deze opsomming als een limitatieve heeft bedoeld.

Dit heeft ten gevolge, dat een naamlooze vennootschap, uitsluitend gezien als rechtspersoon, kan blijven bestaan in ge'vallen, waarin zij 'zonder feitelijken inhoud voortleeft. Wij bedoelen de gevallen, waarin een naamlooze vennootschap haar onderneming heeft beëindigd, haar schulden heeft vereffend en haar baten feitelijk ter beschikking van haar aandeelhouders heeft gesteld. De eenige beteekenis, welke een dergelijke naamlooze vennootschap dan nog kan hebben, ligt in de mogelijkheid, dat zij weer tot leven kan worden geroepen door hen, die 'zich de kosten van of den tijd, gemoeid met de oprichting van een nieuwe naamlooze vennootschap, wilden besparen.

Bij het beheer van het door haar gehouden Handelsregister heeft onze Kamer reeds sedert geruimen tijd het ontstaan en bestaan van dergelijke leege naamlooze vennootschappen kunnen waarnemen. En zulks doordat aan het Handelsregister opgave werd gedaan, dat de handels'zaak der naamlooze vennootschap was opgeheven, 'zonder dat de regeling betreffende ontbinding en vereffening, neergelegd in de artikelen 55 vlg. van het Wetboek van Koophandel, was gevolgd. Bij in dergelijke gevallen gedane navraag werd ons dan b.v. medegedeeld, dat alle activa en passiva waren „vereffend", dat de vennootschap niets meer bezat, dat geen zaken meer werden gedaan, geen bestuur meer aanwezig was, geen kantoor meer bestond. Een besluit van de algemeene vergadering tot ontbinding had echter niet plaats gevonden, noch was in de hier bedoelde gevallen de tijd, voor welken de vennootschap was aangegaan, verstreken.

Uit een oogpunt van beheer van het Handelsregister leverden deze opgaven geen overwegende bedenkingen op. Immers, het Handelsregister beoogt te zijn een register van handelszaken, o.a. die, welke behooren aan een naamlooze vennootschap. Deze laatsten worden niet als zoodanig ingeschreven, slechts als rechthebbende op een handelszaak komen de naamlooze vennootschappen in het Handelsregister voor. Volgens het systeem der Handelsregisterwet kan dus terecht onderscheid worden gemaakt tusschen de naamlooze vennootschap als rechtspersoon en de handelszaak, welke haar toebehoort. Door opgave van opheffing der handelszaak wordt aan de bepalingen van de Handelsregisterwet voldaan.

Daarnaast staan gevallen, waarin onze Kamer ambtshalve ertoe is overgegaan handelszaken als opgeheven te beschouwen ingevolge artikel 18, lid 3, der Handelsregisterwet. Dit was het geval, wanneer een handelszaak, behoorende aan een naamlooze vennootschap, in feite