88

land opgericht een Nationaal Kolenbureau met als doel productie en afzet te regelen; speciaal zal hierbij gelet worden op vermindering en zoo mogelijk liquidatie van de kolenvoorraden. Een der eerste maatregelen was het op hooger niveau brengen van den prijs van industriekolen. Den verkoop aan verschillende groote takken van bedrijf heeft het Bureau aan zich gehouden.

In de Vereenigde Staten is de Conally bill aangenomen, die het transport tusschen de Staten van z.g. hot oil, d.w.z. de boven de toegestane contingenten gewonnen olie, verbiedt. Voor den wijnbouw zullen vergunningjii door wijnbouwers aangevraagd moeten worden, terwijl de bestaande wijnbouwers een licentie kunnen vragen; aidus hoopt de regeering beter toezicht op de likeur- en alcoholindustrie te kunnen verkrijgen.

(Maandschrift Centraal Bureau v. d. Statistiek Jg. 1935 blz. 191).

FINANCIERING.

De financieele strekking in de Belgische Industrie. Financieele verwording door beursspeculaties.

Professor van Caeneghem hield op de Alg. Jaarl. Vergadering der afdeeling West-Vlaanderen van de Christelijke Werkgevers een rede over de financieele verwording in de Belgische industrie.

Het nagaan van de manier waarop onze ondernemingen hun reserves gebruiken, schijnt aanvankelijk aan alle ontleding te ontsnappen. Oorspronkelijk is het dus winst, die kasgeld blijft in plaats van naar de winstberechtigden over te gaan. Van de kas kan dit spaargeld zich verplaatsen naar alle actiefbestanddeelen tot wanneer het een plus-minus vaste bestemming heeft gekregen.

Op grond van het liquiditeitsbeginsel wordt het echter wel mogelijk de verspreiding der reserves over de actieflagen op te sporen. Dit beginsel, dat te oordeelen naar de ervaring der crisisjaren een levenswet is voor gelijk welke onderneming, wil dat het passief op langen termijn (het aandeelenkapitaal plus de leeningen op langen termijn), de immobiliën dekt, en dat het omzetbaar en het beschikbaar bezit, de schulden op •korten termijn dekt. Overtreft het passief op langen termijn het bedrag der immobiliën, dan ligt het overige in het omzefbare en het-beschikbare maar komt men te kort, dan moei het verschil door de reserves worden bijgelegd. Dit is dan het deel der reserves dat in immobiliën schuilt. — Bovendien heeft een onderzoek over meer dan duizend industrieele ondernemingen aangeduid dat in doorsnee en in normale omstandigheden, de schuld aan de crediteuren juist evenhoog staat als de voorraad grondstoffen en produkten, verschijnsel dat bedrijfseconomisch te verklaren is. Aangezien de crediteuren-schuld den voorraad financiert, is het dan niet moeilijk meer te berekenen, hoeveel van de overige reserves, bij de debiteuren of in de portefeuille hun bestemming hebben gevonden.

Deze redeneering toegepast op de Belgische industrieele ondernemingen, genoteerd op de Brusselsche beurs, duidt aan dat op dit oogenblik meer dan 62% der reserves belegd zijn in de portefeuille van beurswaarden, slechts 10% in eigen gebouwen en machines en 28% in incasso en voorraad.

De totale som, die onze fabrieken besteden aan beurswaarden, bedraagt 10 miljard fr., ongeveer het 6e deel van hun totaal actief. Dit bedrag is op 100.000 fr. na, gelijk aan de totale reserve. Maar, aangezien de reserves

de portefeuille tot op 62% financieren, moeten nog andere passiefdeelen, daaraan helpen.

Het corollarium der redeneering, toegepast op het onderzoek der ventillatie van de reserves, Iaat toe na te gaan op welke manier, onze nijverheid, haar effectenportefeuille heeft aangelegd. Haar spaarfonds diende dus hoofdzakelijk om te speculeeren op de beurs, maar ook een deel der obiigatieleeningen, van het aandeelenkapitaal en zelfs van de crediteurenschuld, werd daartoe gebruikt.

Deze financiering door de reserves is een gewoon verschijnsel van financieele verwording, maar dat een deel van het aandeelenkapitaal daarvoor wordt aangewend, gelijk dit wel het geval is in de Glasfabrieken, de Koloniale mijnen, de Plantages, is moeilijk te verdedigen. Een industrieele onderneming heeft toch haar aandeelenkapitaal tot industrieele doeleinden te gebruiken. Slechts in een enkel geval kan deze financiering rechtvaardiging vinden, n.m. als gevolg eener kapitaaluitbreiding bij middel van de reserves, als vóór deze kapitaalomvorming, de reserves reeds belegd waren in de portefeuille. — Wat nu met het geval der opbrengst van de obligatieleeningen, die in industrieele ondernemingen gebruikt wordt om effecten aan te koopen? Dit schijnt zoo te zijn in de Transportondernemingen, de Zink- en Loodfabrieken, de Glasfabrieken, de Chemische fabrieken en de Koloniale mijnen. Slechts een enkele verklaring kan daaraan worden gegeven. Het is mogelijk, dat deze ondernemingen, obiigatieleeningen aangingen voor een hooger bedrag dan wel aanvankelijk kon gebruikt worden, maar dat in een nabij verschiet de gelegenheid tot aanwending ervan wordt voorzien. Dit zou in een alleenstaande onderneming soms wel een voorzichtig handelen beteekenen, maar kan daarom als doorslaande factor in een geheel bedrijf, niet worden goedgekeurd.

Het deel crediteurenschuld dat belegd werd in de portefeuille der Transportondernemingen en den Waterdistributie ondernemingen, moet een borg zijn door zekere cliënten gestort, waarover deze ondernemingen geen 'beschikkingsrecht hebben en daarom bewaren in portefeuille. Neemt men deze redeneering niet aan, dan werd de portefeuillle gefinancierd door leeningen op langen termijn en diende het crediteurenbedrag voor de financiering van de immobiliën, wat indruischt tegen het liquiditeitsbeginsel. Dan heeft men echter aan te nemen, dat een deel der obiigatieleeningen door dit. bedrijf aangegaan, in de portefeuille belegd werd, en dit ook kan zelden een gunstige beteekenis hebben.

Hier raken we nu de kern der financieele verwording. Bij de ondernemingen, die de Brusselsche commissies onder de industrie rekent, zijn heel wat portefeuilleondernemingen te vinden, die aan geen fabrikatie meer doen. Een reeks andere ondernemingen fabriceeren nog wel maar hebben reeds een belangrijk deel van hun aktief besteed aan het aanleggen van een portefeuille, terwijl de meerderheid nog zuiver exploiteerende ondernemingen is gebleven.

Dat al deze portefeuilleondernemingen nog aangeteekend staan bij den industrieelen groep, is wel een bewijs dat zij voorheen aan produktie deden. Deze overgang van productieviteit naar gemakkelijker winstmogelijkheden is door den band, een teeken van seniliteit. Opvallend is dit in het Spiegelglasbedrijf waar op de 6 ondernemingen 5 volledig holding zijn geworden, en het lasdge produceeren liever overlaten aan jonge Tchekische fabrieken, waaraan de Belgische ondernemingen hun financieele belangen hebben toevertrouwd. Dit is ook