— 71 —

Kt ist. Jedenfalls verdient das Kunstwerk sorgfaltige p -irhaltung". Het terugplaatsen van den steen in de kerk v zal niet meer gaan, daar deze onlangs tot op den toren na is afgebroken. Zijn wij goed ingelicht, dan wilde het v Kerkbestuur den steen, welke tevens een kostbaar aan- d denken was van het verdwenen kerkgebouw, een veilige b plaats bezorgen in het benedengedeelte van den toren, a die als kerkhofkapel zou worden ingericht. Het is te ho- c pen dat het Kerkbestuur dit alleszins toe te juichen voor- p nemen ten uitvoer heeft gebracht. De steen heeft ^ herhaaldelijk de aandacht getrokken van de Limburgsche s genealogen. In De Maasgouw van 1920, blz. 31, geeft c Louis baron de Crassler aan, op welke wijze de zestien e kwartieren de afstamming aanduiden van het bovengenoemd echtpaar. Hij stemt daarin volmaakt overeen met c v. Oidtman, die echter veel uitvoeriger is. 1

c

— Bij het doorlezen van bovengenoemd tijdschriftnum- i mer troffen wij kol. 275—276 nog eene mededeeling aan, : welke wij voor de lezers van De Maasgouw niet onop- 1 gemerkt willen laten voorbijgaan. Zooals velen hunner . al weten wordt er in Duitschland zeer veel gedaan aan .Familienforschung" (1) en worden er, om den familie- : band te versterken, zoogenaamde „Familientage" gehouden. Een dergelijke familiebijeenkomst had 18 Juni te Aken plaats in het Hotel „Zum König van Spanien" als j de eerste „Familientag Opfergelt-Merzenhausen". De 140 aanwezigen werden verwelkomd door den burgemeester Theod. Opfergelt van Wijnandsrade als „Familienaltester". Dan werden lezingen gehouden over de familie Opfergelt, waarvan een stamreeks werd getoond, welke opklom tot het jaar 1490, en over het aankweeken van den familiezin. Natuurlijk ontbrak niet het gemeenschappelijk maal gevolgd door de „Familienkaffee". Besloten werd elk jaar op afwisselende plaatsen weer bijeen te komen. W' G-

F, Vermeulen. Handboek tot de geschiedenis der Nederlandsche bouwkunst. *s-Gravenhage, Martinus Nyhoff. 1927. AH. 4.

Eindelijk is weer eene aflevering verschenen van het belangrijk handboek, waarvan wij afl. 3 hebben besproken in De Maasgouw van 1926, blz. 11—12. De tekst gaat nog steeds over de Romaansche bouwstelsels in Nederland. Van de elementen van den opstand worden behandeld, blz. 241—265, de kapiteelen, de basementen, de pijlers, de zuilen, de friezen, het lijstwerk, de nissen of spaarvelden, de vensters, de galmgaten en de

"TTTln den laatsten tijd wordt op dat gebied veel uitgegeven, om het onderzoek te vergemakkelijken en in goede banen te leiden. Zoo verschijnt o.a. bij Degener 6 Co. (Oswald Spohr), Hospitalstrasze 15, Leipzig. een Praktikum für Familienforscher. Sammlung gememverslandlicher Abhandlungen über Art, Ziel und Zweck der Famihenforschttng. Van deze „Sammlung" zijn reeds 50 „Hefte" uitgekomen.

portalen. De afbeeldingen, die den tekst verduidelijken, vertoonen tal van voorbeelden uit Limburg.

Daarna worden, blz. 265—279, het materiaal en de werkwijze besproken. Hierbij verdient volle aandacht wat de schrijver zegt over het gebruik van tufsteen en van baksteen. Wat speciaal dit laatste materiaal betreft, wordt aangetoond, dat het, tegen de tot dusverre gehuldigde opvatting in, waarschijnlijk sinds het Karolingisch tijdperk nog hier en daar in ons land werd toegepast en dat vermoedelijk tegen het midden der 12de eeuw de baksteen-architectuur het eerst weer opleefde in Friesland, om vandaar haar weg te vinden naar Noord-Duitschland en Denemarken.

Na, blz. 279, een enkel woord gezegd te hebben over de schoonheidswaarde, gaat de schrijver over tot een historisch-topografisch overzicht van de voortbrengselen onzer vroegmiddeleeuwsche bouwkunst. Dit overzicht reikt verder dan het einde dezer aflevering, blz. 320, en zal dus eerst in de volgende volledig zijn. Er worden vier hoofdgroepen van monumenten onderscheiden: een ZuidLimburgsche, een Utrechtsche, een Westfriesche en een Oostfriesche. Voor de meeste lezers van De Maasgouw is de Limburgsche groep, blz. 282-305, verreweg de belangrijkste. Achtereenvolgens worden beschreven : De : O. L. Vrouwe-kapel en de H. Petruskerk te St. Odiliën; berg, de kerk van Susteren, de abdijkerk te Rolduc, de

• St. Servaaskerk en de O. L. Vrouwekerk te Maastricht

• en de O. L. Vrouwemunsterkerk te Roermond. Duidelijke . afbeeldingen dragen weer bij tot beter begrip. De platte-

- grond der abdijkerk te Rolduc is jammer genoeg niet onder alle opzichten juist. Dat zal blijken, wanneer later

'i de geïllustreerde beschrijving der monumenten van Zuid-

- Limburg zal verschijnen. Wat de bouwgeschiedenis der

- St. Servaaskerk betreft, die staat, naar onze meening, niet i vast voor de kerk van omstreeks 900. Het bouwen van

een ruime pijlerbasiliek in dien tijd komt ons onwaarschijnlijk voor. Het past slecht in de geschiedenis van

- het St. Servatiuskapittel. Neemt men niet aan, dat zij stamt uit den tijd van den H, Monulphus, dan zal ze hoogst waarschijnlijk later dan 900 moeten gedateerd wor-

•t den. Zeer merkwaardig is wat de schrijver mededeelt over i- de O. L. Vrouwekerk te Maastricht en over hare verst houding tot de abdijkerk van Rolduc, die hij vroeger stelt. >- Hij vindt in de O. L. Vrouwekerk „een sprekend karakn terbeeld van de Maas-Rijnlandsche architectuur tegen ». het eind van het zoo geheeten „romaansche" tijdvak. Terje wijl het schip nog geheel uit de oude Bourgondisch-Lomle bardische invloeden voorkomt, zooals die in Rolduc, in St. Truiden en in Utrecht heerschen, getuigt de absis m van een nieuwen tijd en van een nieuwen geest, die uit5° gesproken Noord-Fransch blijkt georiënteerd." r- 1 Na de hoofdkerken vrij uitvoerig behandeld te hebben, wijdt de schrijver ook een enkel woord aan de romaan-