beraadslaging.

7!9

honderd man der equipage van de .Friso", — een zeer belangrijk aantal dus — moesten worden opgenomen in het hospitaal, direct bij aankomst te Willemsoord. Wisten ook de geneeskundigen aan boord geene oorzaak aan te geven voor dat zonderlinge ziekteverschijnsel bij een zoo groot aantal manschappen ?

De mededeeling van den Minister omtrent de bedoelde victualiën heeft mij eenigszins verbaasd.

„Zekerheidshalve" staat er, „zijn evenwel de restanten hard brood, beschuit, groene erwten en boonen vernietigd." Heeft de Minister dan geen enkel artikel van verschillende schepelingen in de onderscheidene dagbladen gelezen, waarin juist over dat harde brood, beschuit en boonen zoozeer geklaagd werd ? Wanneer de Minister er prijs op mocht stellen, ben ik in staat hem monsters te doen toekomen van bedorven gort en boonen, die niet vernietigd maar wel degelijk aan de manschappen der verschillende schepen zijn uitgereikt. Wanneer nu de scheikundige der zeemacht dat voedsel microscopisch onderzocht heeft, en dan durft verklaren dat het voor gebruik geschikt was, dan heeft die ambtenaar eene zonderlinge voorstelling van een matrozenmaag, of — en dit is ook mogelijk — hij heeft met slechte oogen gekeken door een microscoop zonder glas. Ik verklaar, dat in die levensmiddelen, die mij — geschept uit den zak getoond werden — wormen voorkwamen, waaronder ter lengte van een vingerlid. Zoo erg was het, dat de manschappen die wormen uit het voedsel opvischten en bij twintigtallen op plankjes uitgestald, aan den commandant toonden. Deze zeide dan natuurlijk, dat hij er niets aan doen kon, want de commissie had het voedsel gekeurd.

Ik wijs er op, dat de minderheid der Commissie dat voedsel niet geschikt achtte. Dagen achtereen heeft de bemanning geweigerd het te gebruiken, en het is alles in den spoelington terechtgekomen. Hieruit blijkt weder hoe eigenaardig de meerderheid der uit officieren bestaande commissie denkt over dat mindere personeel, en ik noem dat een ongelukkig verschijnsel. Die heeren zeiven zouden voor zulk voedsel wel feestelijk danken. Dat verwaarloozen noem ik jammer, want daardoor is de schafting bij de marine weder in opspraak gekomen; men heeft er in verschillende bladen over geschreven, terwijl die schafting thans in het algemeen uitstekend voldoet.

Ik verzoek dus den Minister dringend, dat eene keuring waarop ik wees, in het vervolg worde voorkomen.

De heer Van der Wijck, Minister van Marine: De geachte afgevaardigde uit den Helder vroeg in de eerste plaats of de inspecteur van den geneeskundigen dienst en of de officieren van gezondheid aan boord geene oorzaak konden vinden voor de talrijke ziektegevallen op de „Johan Willem Friso".

Mijn antwoord is : neen; die oorzaak heeft men niet kunnen vinden. Dit is nog zoo heel vreemd niet, want het heeft zich meermalen voorgedaan, dat dergelijke ziekten aan boord van schepen of in gestichten uitbraken, zonder dat men eenige oorzaak