320

HET BEKLEEDEN VAN STALEN SCHEPEN MET HOÜT EN KOPER.

gewoonlijk van gescliutmetaal of brons. De lioutdikte en de afmetingen der bouten waren voor alle soorten van schepen even groot. De dikte der huidplaten veranderde natuurlijk met de grootte van het schip. Met het oogx>p de sterkte was de houten bekleeding practisch verwaarloosd in het bepalen der scantlings, terwijl bovendien de huidplaten een weinig dunner waren gemaakt en de afstand der platen wat grooter was, dan in een onbekleed schip van dezelfde afmetingen het geval zou geweest zijn. De grootste der op deze wijze bekleede schepen in de Eng. Marine zijn de „Imperieuse" en de «Warspite», van ongeveer 8400 ton, welke speciaal gebouwd werden voor afgelegen stations, waar weinig of geen gelegenheid voor dokken bestaat.

Het oorspronkelijk idee van de boven beschreven wijze van bekleeding was de metallische aanraking tusschen het koper der bekleeding en den ijzeren of stalen romp te verhinderen, en dientengevolge de galvanische werking op de ijzeren platen te voorkomen. Men hoopte ook met de noodige voorzorgen, goede bewerking en flink breeuwen, door de uit twee houtlagen bestaande bekleeding het water zoo goed te keeren, als bij een overeenkomstige beplanking bij composiet schepen het geval is. Dan zou geen zeewater achter het hout zijn gekomen en de buitenoppervlakte van de huidplaten hebben bereikt, zoodat noch eene galvanische werking, noch roesten zou hebben plaats gehad. Om dit te verkrijgen, werden de planken zeer zorgvuldig uitgezocht. Teakhout werd veel gebruikt en bijna uitsluitend voor de binnenste huid. Bij de buitenste werd teak gebruikt boven de lastlijn van het ledige schip, maar pitch-pine en Engelsch of Canada iepen mochten onder water, ter vervanging van teak, gebezigd worden.

De ondervinding heeft evenwel bewezen, dat dit middel in de praktijk niet voldoende was. Zorgvuldige inspectiën, gehouden kort nadat deze schepen gekoperd waren, toonden dat in meerdere of mindere mate indirecte metallische gemeenschap had plaats gehad, en dat er een galvanische stroom bestond tusschen de koperen bekleeding en den ijzeren of stalen romp. Bovendien wanneer op deze wijze bekleede schepen eenigen tijd te water blijven, dringt het water in den regel door de planken of naden in de ruimten tusschen de dubbeling en de ijzeren huid. Wanneer zulke schepen gedokt worden, en men, door het boren van gaten of het uitnemen van bouten, het wegloopen van het water vergemakkelijkt, loopt in den regel een grootere of kleinere hoeveelheid van achter de bekleeding weg.

Het indringen van water en de mate van verzadiging van de bekleeding is bij verschillende schepen niet even groot. De hoeveelheid water die indringt, hangt van vele omstandigheden af', zooals de zuivere bewerking der planken, de sterkte en verdeeling deibevestigingspunten, de goede besmering van de sluitende oppervlakken met verf of compositie of de goede tusschenvoeging van deze materialen nadat de planken pasgemaakt en bevestigd zijn. De oorzaken van het binnendringen zijn ook verschillend. Plaatselijke gebreken in de planken, onvoldoende voorzorgen om het indringen