6
HST SPORTBLAD.
wel zou toejuichen het aanstellen van neutrale grensrechters maar dit misschien slechts voor enkele wedstrijden practisch uitvoerbaar acht terwijl ik op grond van de hierboven ontwikkelde bezwaren me er tegen meen te moeten verzetten om aan niet neutrale grensrechters officieel minder rechten te geven dan aan onzijdige bewakers der lijnen.
Ik kan hieraan als secretaris der spelregelcommissie nog het een en ander toevoegen, dat zeker tot goed begrip van zaken wel gepubliceerd mag worden. Bij het bewerken van het nieuwe spelreglement vond de commissie in de Engelsche „Referee's Chart", het officieele boekje waaraan de commissie zich strikt moet houden, daar afwijkingen verboden zijn en een internationale commissie hierover waakt, verschillende moeilijkheden over de grensrechterskwestie.
De oorzaak hiervan ligt in de omstandigheid dat meermalen als toelichting nieuwe bepalingen werden opgenomen die een andere beteekenis aan den regel zdf geven, terwijl toch de oorspronkelijke regel gehandhaafd bleef. Zoo stast er b.v. ergens „Linesmen where neutral may be asked by the referee to give an opinion on the ball crossing the goal-line between the poets". Waar dit als een speciale „officieele beslissing" wordt vermeld, valt hieruit, ook in verband met eenige andere bepalingen af te leiden dat de scheidsrechter dit niet mag vragen aan de niet-neutrale grensrechter.
Geheel duidelijk was de kwestie niet en na ampele bespreking besloot men te bepalen dat de scheidsrechter aan een mei-neutralen grensrechter geen advies mocht vragen omtrent het al of niet gaan van den bal over de doellijn, tusschen de palen.
Mij werd echter opgedragen bg den samensteller van de „Referee's Chart" naar de juiste uitlegging te vragen. Ia verband met die opdracht had ik, toen ik voor den wedstrijd Engeland—Denemarken in Londen was een conferentie met den heer Pickford over dit onderwerp en ziet hier wat deze spelregelautoriteit mg vertelde:
Het is inderdaad de bedoeling om de beslissingen van niet-neutrale grensrechters niet steeds van zoo'n grooten invloed te doen zijn op het verloop van den wedstrijd da i die van neutrale grensrechters, maar het is nooit de bedoeling geweest om dit officieel in de spelregels vast te leggen, daar dit tegenover nietneutrale grensrechters een besliste onrechtvaardigheid zou zijn. Het is daarom de taak van den scheidsrechter wanneer hg' slechts eenige partijdigheid vermoedt, nauwlettend toe te zion dat geen onbillijkheid wordt begaan en wanneer het een belangrijke beslissing betreft zal hij beter doen zelf te beslissen dan het advies van niet-neutrale personen in te roepen. Hij voegde hieraan toe dat het niet moeilijk voor den scheidsrechter is om te ontdekken of hg' met werkelijk betrouwbare personen te doen heeft en is hij hiervan overtuigd dan zou het dwaasheid zijn om den scheidsrechter door een officieele beslissing den bijstand dien hij van zoodanig niet-neutraal grensrechter kon hebben, te entzeggen.
Op grosd hiervan verklaarde bij, dat de in ons reglement voorkomende bepaling hierin niet
thuis behoorde daar dit geheel dient te worden overgelaten aan de „diecretion" van den scheidsrechter.
In verband met het bovenstaande zal op de eerstvolgende vergadering van de spelregelcommissie wel besloten worden de bedoelde zinsnede weer te doen vervallen.
Het zwaartepunt van de heele historie, en hier kom ik dus weer op het artikel van den heer v. Overstralen, ligt dus weer in de tact en in het doorzicht van den scheidsrechter. De heer van Voorst van Beest verklaarde na afloop van den wedstrijd Wilhelnsina—Quick en deze meening was ik zelf ook vroager steeds toegedaan — ik meen zelfs dit nog eens met genoemden collega besproken te hebben — dat hij van oordeel wap, dat het zgn plicht was naar het advies van een grensrechter te luisteren, zoolang hij niet de overtuiging had, dat een grensrechter beslist partijdig w-s.
Hierbij bedoelde de heer v. V. v. B, natuurlijk alleen in die gevallen, wanneer hij persoonlijk iets niet heeft kunnen constateeren, zooals in het ocderwerpelijfce geval, immers wanneer hg' zelf iets gezien heeft dan zal advies van grensrechters, hoe onpartijdig ook, zijn beslissing wel niet veranderen.
Na een nauwkeurige studie der bestaande voorschriften en niet in het minst na het advies van den heer Pickford hieromtrent blijkt mij echter dat — het moge misschien minder sportief zijn — die vroegere opvatting uit een billijkheids oogpunt niet geheel juist is.
Waar ik dus vroeger met den heer v. Voorst meende een advies van een niet neutraion grensrechter te moeten opvolgen, zoolang ik niet de overtuiging had dat hg' beslist partijdig is, heb ik mijn opvatting zoo gewijzigd dat ik het advies van een ni'jt-neutralen grensrechter alleen dan opvolg, wanneer ik overtuigd ben dat hij onpartijdig is. Hoewel het misschien minder wenschelijk was een dergelijke opvatting die zeker onaangenaam voor grensrechters klinkt, maar waarvan ze ten slotte toch de billijkheid zullen moeten erkennen, te publiceeren, heb ik toch gemeend dat dit zeker van nut kan zijn, daar we misschien hierdoor wat meer eenheid in de opvatting brengen en men als scheidsrechter, met een dergelijke opvatting der desbetreffende bepalingen, meer overtuigd kan zijn voor een eerlijke leiding te hebben gezorgd.
Natuurlijk kan men ook met deze opvatting onbillijke beslissingen geven maar men heeft tenminste de zekerheid den invloed van niet strikt onpartijdige personen tot een minimum te hebben beperkt.
Ik meen dat in het bover,staande de heer v. Overstraten wel eenige bevrediging zal vinden.
Naar aanleiding van het slot van des heeres v. O.'s artikel, waarin deze spreekt over de consequenties die voortvloeien kunnen uit de opvattingen gehuldigd door scheidsrechter v. V. en de protestcommissie, merk ik nog op dat alleen bij den heer y. V. van een opyatting sprake mag zijn, terwijl de protestcommissie, de feiten zooals zij zich hebben voorgedaan aan het reglement heeft te toetsen waarbij van geen opvatting sprake kan zijr.
De opvatting van den heer v. V. in deze was dat zoolang hij geen partijdigheid ontdekt