over de oppermagt en het bestuur. 2$

fcboppcliike waardigheid niet uitmaakt;, even zoo maakt de toeftémming der volken de Koninklijke waardigheid niet uit; de Koninklijke magt en waardigheid, welke den Koningen door god wordt medegedeeld, wettigt alleen hun gezag over hunne onderdanen. Het is daarom, dat de Apostel de Koningen niet noemt de dienaren des volks, maar de dienaren gods, wijl zij hunne magt van god alleen afleiden.

Hieruit kan men voor de erfelijke alleenheerfching deze voordeelige gevolgtrekking afleiden, dat, hoezeer de invoering van zoodanigen regeringsvorm oorfpronkelijk van den wil des volks hebbe afgehangen, door de keuze , welke het volk van een bepaald geflacht gedaan heeft, en door de orde, welke het wegens de erfopvolging heeft ingevoerd, echter deze orde , eenmaal ingevoerd zijnde, het volk de vrijheid niet meer heeft, dezelve te veranderen: want de wetgevende magt berust niet meer bij het volk, dat daarvan afftand gedaan heeft, daar het voor dcszelfs welzijn niet beter konde handelen; maar dezelve berust bij den Koning, aan wien god zijne magt heeft medegedeeld, om het volk te befturen. .

En daar bij eene erfopvolging de Koningen met fter.ven,'en de volken, onder zoodanig beftuur, dus nimmer zonder Koningen zijn, zoo zijn zij nimmer in fhat, nieuwe wetten te'maken, om de_ orde van opvolging te veranderen, ook hebben zij nimmer de wettige magt, orn zulk:; te doen, wijl dezelve altijd berust bij hem, aan wien god dezelve heeft medegedeeld, t.rwijl de volken zich aan den Opperheer vrijwillig hebben onderworpen.

Dit grondbegipfel toont duidelijk aan, dat het aan niemand geoorloofd is tegen zijnen Opperheer op tc ftaan of zich in burgerkrijg te mengen; want er kan zonder den wil van den Opperheer geen oorlog gevoerd worden, daar bij den oorlog menfehen omkomen, en waardoor bij, die oorlog voert, vooronderfteld wordt regt van leven en dood te hebben. Dit regt nu berust in de monarchale regeringen alleen bij den Koning en bij hen, welke dezelfde magt op deszelfs gezag uitoefenen; zoodat zij, die tegen hem opftaan, daar zij dat regt niet hebben, zich, door het voeren van den burgerkrijg , telkens aan doodflag fchuldig maken; wijl zij B 5 doo-