of over het GELBK VAN DEN ECHT.

Thajfs. Dweeper! — „ ,

Solon. Noem mij flechts eenen dweeper; ik ben het met regt. — Ik heb al dit vreugdcgevoel geftnaakt Eene getrouwe vrouw en deugdzame kinderen boenen ons vaster aan deze wereld, maken ons gevoelio-er vooTde vreugde der onfchuld, en gefchikter tot elke maatfctóppefljke deugd. ■

Thales. Maar deze boeijen maken ons ook den dood eens te bitterder; en welk eene fchande, voor een zoo klein onheil te Adderen.

Soion. Indien ik ook fidder, dan blijft mg evenwel altM de troost bij, dat mijn naam nog lang m nnjne kinderen leven zal, dat zij bet aandenken van hunnen vader behouden zullen, en dat ik.den Staat eene fchatting betaald heb , die ieder patriot denzelven verfchuldigd is. — Doch gij —

Thales. Zie daar een bode.

{De bode nadert met eene treurige houding.)

Bode. Is solon niet hier?

Solon. Hier ben ik, wat brengt gij i

Bode. Ik kom van Athene.

Solon. Van Athene? Van mijnen zoon? —

Heeft hij weder in den eenen of anderen wedftujd de overwinning behaald, of hebben hem de Athenienzers weder met nieuwe eerambten befchonkens! — bpieeic.

ÜKk. AêV^l - Spreelc _ - mijn zoou? -

Bode. Ach , hij is niet meer l

(Solon werpt zich, door de taterfic [mart vervoerd, ^ thales armen. Na een lang flilzmjgen)

Solon. Ongelukkige vader! Alle wenfchen,

alle verwachtingen, alles, alles op eenmaal ratte* tigd! Zijt barmhartig, gij Onfterfehjken, geeft ook

mij den dood! — . . ,

Thales. Gij bejammert mij, solon ! — maar leer nu zelf, hoe nietig, hoe gering de genoegens van den echt zijn. — Arme man ! Uw hart heeft u bedrogen

SOLON. ja wel, arm, dood arm ! Arm aan aH|*ermaak des levens! {Hij barst in tranen mt) **« m alleen, thales! alles, alles is mij hatelijk, ikjnl heen, ik wil zijne lijkbus omarmen en onder bloedige tranen mijnen laatften levensihik geven. —- {Hij M

^Thales (fièirl terughoudende-). Blijf, ik wil u niet B 4 Jan'