228

DB INTERNATIONALE THEATERTENTOONSTELLING

voel en litteratuur, heeft het tooneel vooral hier te lande, enkele zeer sporadische uitzonderingen niet te na gesproken, nog steeds geen besef van sentimentaliteit en litteratuur, maar hanteert het deze beide met nog evenveel genoegen als waarachtig gevoel en echte kunst. Waarachtig gevoel is de onmisbare stuwkracht voor echte kunst, waarachtig gevoel is alleen dan aanwezig, als de kunstenaar niét meer denkt aan de werktuigen en het materiaal, waarmee hij dat, wat in hem leeft, naar buiten tracht te brengen, maar deze buiten zijn eigen opzettelijken wil om beweegt, zelf in beroering gebracht door de goddelijkheid van het leven om en in hem. Die goddelijkheid nam voor den eenvoudigen mensch een hemzelf gelijkende en toch mateloos boven hem zelf verhevene, van hem verwijderde gedaante aan, werd tot persoonlijke godheid, die den kunstenaar bewoog, ter zijner eer zijn veruiterlijking te bedrijven. Dan was de godsvereerder, de priester kunstenaar, die, door de godheid gedreven, in vele verrukte bewegingen uiting gaf aan zijn godsvereering. Zoo ontstond evengoed de geschilderde, de gebeeldhouwde expressie, als de gedanste veruiterlijking.

En deze was de aanvang van het Germaansche tooneel gelijk ze dit was bij het Grieksche. De verheerlijking der godheid, een feest der feesten bereidde ze, waarin de geloovigen hun eigen innerlijk leven, maar duizendmaal heerlijker, terugvonden, dus zich vereenend mèt de godheid, mèt de goddelijkheid van het leven. En het is deze goddelijkheid, die het moderne theater wil terugbrengen aan de verdwaalde menschheid.

Do you want it? vroeg Craig aan de verzamelde gasten op den openingsdag. Yes, was het antwoord, wel schuchter gegeven, maar toch weergevend het verlangen der toeschouwers, van het zoo vaak verachte publiek, van het elite-publiek, dat reeds over de geheele wereld zijn duizenden telt, en waarmee, zooals Georg Fuchs in Die Schaubühne der Zukunft zegt, het bestaan van het komende theater nauw samenhangt. Dit elite-publiek, d. z. niet zij, die onder den verzamelnaam „volk" plegen te worden vereenigd, maar de intellectueele, kunstgevoelige kern der Europeesche wereld, begrijpt de eischen van den Acteur en begrijpt dus ook de eischen van den Theaterarchitect, den Regisseur, den Kostuum-ontwerper. Hij zal dus van harte meewerken om vormen te vinden voor een levende, herboren godsexpressie, zal meewerken om het tooneel inderdaad een tempel, een cultuurmiddelpunt te doen zijn. De taak van dezen toeschouwer is dus oneindig belangrijker in de cultuurvorming dan de taak van den toeschouwer van heden, die geenerlei samenhang in geestelijke aspiraties heeft met den Acteur, die, gewend aan den schouwburg als plaats des vermaaks geen flauw vermoeden heeft van het theater als plaats van religie, van godsvereering.

Hoe zal dit theater zijn? Zal 't zich ontwikkelen als een voort-