DE INTERNATIONALE THEATERTENTOONSTELLING IN HET STEDELIJK MUSEUM TE AMSTERDAM
DOOR
RO VAN OVEN.
I. Inleiding.
De Groote Oorlog, die iedere verhouding uit haar voegen heeft gerukt, die een chaos deed ontstaan, waar tevoren vaste richtingen reeds haar eigen, doelbewusten weg schenen te vinden, heeft ook de werkers aan het moderne theater her er der geslingerd. De hervormers, die reeds op het eind der 19de, en zeer stellig in den aanvang der 20ste eeuw inzagen, hoe ver het tooneel, zooals dit in verreweg de meeste schouwburgen, door de overgroote massa van het publiek wordt vereerd, verwijderd is van alles, wat inderdaad des tooneels is, werden plotseling, in 1914, geremd in hun voorwaarts streven, door de alles-omverwerpende „oorlogsnoodzaak". En het publiek, dat zich reeds begon te consolideeren tot een toeschouwerselite, begrijpend en verlangend naar waarachtige schoonheid, waarachtige dramatische kunst, werd even fel verstrooid door een omkeering der maatschappelijke orde: deze, alleen op snel verworven rijkdommen berustend, schiep een nieuwe toeschouwersorde, radeloos en hulpeloos graaiend naar al, wat maar „vermaak" bood, zonder oordeel des onderscheids aanvaardend de „kunst" van bioscoop en variété, van schouwburg en concertzaal. Zoodat iedere kritiek werd gebannen of, zoo ze zich al deed hooren, onherroepelijk als partijdig en bevooroordeeld werd uitgekreten. Slechts hier en daar bleef een kleine, maar doelbewuste kern — theaterhervormers èn hun toekomstig publiek — bestaan, niet uit het oog verliezend hun ideaal — herschepping der dramatische kunst, herleving van het theater tot cultuurmiddelpunt.
Voor die herleving is in de eerste plaats noodig, dat de Acteur, zich bewust wordend van de hem, par droit de naissance, opgelegde taak, zichzelf opvoedt tot die taak en tegelijkertijd zijn eischen stelt om deze opvoeding zoo volkomen mogelijk te doen zijn. De voornaamste van deze eischen, de volstrekt onmisbare, is die van