OÜD BOERENLEVEN IN DEN ACHTERHOEK.

211

't Is hem goed gegaan naar de wereld. De kinderen hielden van hem, niet minder dan kinderen van een echten vader kunnen houden. Trouwens alle kinderen hielden van hem. De kleinen uit de buurt waren altijd om hem heen, als hij op de deel of in de schuur aan het werk was. Hij kon zoo kinderlijk met hen praten en had altijd een grapje, een raadsel, een vertelsel of een versje. Ze waren dol op hem en ook op Janne-meuje, die allengs als haar man was geworden. Het zoontje van den overbuurman — haar oudershuis — was er alle dagen over den vloer en sliep er menigen nacht. Als de pot bij hem thuis niet opschepte naar Jantjes zin, dan keek hij bij Janne-meuje onder den deksel en was het naar wensch, dan bleef hij bij haar eten.

Ook de groote menschen zochten het huis van Jan-oom. Wie er kwam, was welkom. Toen de zoon kleermaker was geworden, kwamen natuurlijk de klanten, om te laten meten, aanpassen en vragen of het kleedingstuk haast klaar was. Voeg daarbij de kerkgangers uit den omtrek, die hier hun „ingang" hadden, d. w. z. die er 't kerkboek in bewaring gaven, 's winters een warme stoof mee naar de kerk kregen en na afloop van den dienst een kopje koffie gebruikten. Zoo was er des Zondags tegen den middag drukke nering. Eerst kwamen de Afgescheidenen, wier kerk 's morgens vroeger begon, omdat er 's middags weer preek was. Daarna verschenen de menschen van de groote kerk, waar een vrijzinnige dominee was, en eindelijk de luitjes der evangelisatie. Jan-oom ging trouw naar de groote kerk, maar de aanhangers en voorgangers van andere gelooven waardeerde hij, zooals zij het hem deden. Soms wou Aorend Jobsen, die ouderling in de Gereformeerde kerk Was, wel eens over de „waarheid" beginnen en sprak hij van de „oetverkorenen", maar onze vriend, die niet van redetwisten hield, zei eenvoudig: „Ik holde het met Jezus, die sprak: Komt allen tot mij, die vermoeid en belast zijt" of: „Hieraan zal de wereld erkennen, dat gij mijne discipelen zijt, zoo gij liefde hebt onder elkander". En als het op dat laatste aankwam, daar kon zelfs de steile Aorend niets tegen inbrengen, dan gingen Jan-oom en de zijnen in Jezus' voetstappen.

Geen arme zwerver kwam er aan de deur, of hij vond een vriendelijke ontvangst, een boterham en een plaatsje aan den haard. Was er bij buren of verwanten een zieke, geen trouwer bezoeker, geen behulpzamer steun bij waken en verplegen. Jan-oom heeft menig kranke vertroost met zijn vriendelijk gezicht en opwekkende toespraak, menig stervende bijgestaan in den laatsten strijd en de oogen dichtgedrukt.

Daar was Leiden-Willem, een alleenwonende oude buurman. Ze hielpen hem met alles. Aaltje melkte zijn geit, bracht hem 's middags eten en maakte zijn bed op. Hadden ze wat extra's, b.v. 's winters met de slacht, Willem kreeg zijn kindsdeel. Toch was het hem nooit van dank en had hij altijd wat te