208

OUD BOERENLEVEN IN DEN ACHTERHOEK.

's avonds niet naar het dorp zouden gaan, want hij was bang, dat we dronken weer thuis zouden komen en zijn dochtertje was zoo angstig. Neen, dat zouden we niet doen. We werden flink onthaald en toen liet hij ons zijn heele boerderij zien, een mooi spul. Toen de lamp op was, verscheen de flesch op tafel. Hij had een slim ongemak, dat was „krimmatiek" en daar was dit een goed remedie voor. Ja, dat ongemak hadden wij ook een beetje en we wilden 't middel ook wel eens probeeren.

In 't Kamp lag ik in een tent vlak tegenover de groote tent van koning Willem III. De Koning was wel streng, maar toch ook goed voor ons. Eens proefde hij onze soep en vond ze niet voldoende. Dat moest veranderen, ordonneerde hij.

Op een nacht stond ik op post. 't Was onstuimig weer en het regende, dat het goot. Daar kwam in 't duister iemand aan. 't Was de Koning. Hij wou eens zien, of wij onzen plicht wel deden. Zonder spreken stapte hij voorbij.

Onder dienst kon ik best wezen, maar was toch blij, toen ik weer naar huis mocht. Nu kwam ik als paardenknecht bij Beurdink in den Ruwenhof achter Neede. Die kocht overal van de huiswevers linnen en pellen op. Ook liet hij zelf door knechts in huis weven. Ze maakten heel breed tafellaken, zóó breed, dat ze met twee man in 't getouw zaten, om het spoeltje te gooien en de lade te slaan. De baas reisde naar de Hollandsche plaatsen, om de manufacturen te verkoopen. Ik reed als voerman alle dagen uit naar Delden, Hengelo, Groenlo, Winterswijk, enz. om overal op te halen, wat de huiswevers gereed hadden, 't Was een plezierig leven, zoo overal te komen en met allerhande menschen te praten, 'alleen een beetje ongeregeld: nu eens kwam je laat tehuis, als ze allemaal in de rust waren, dan weer moest je voor dag en dauw uit de veeren. Maar nooit was ik onbekwaam. Voor den drank nam ik mij in acht. Ik zag er bij den baas genoeg van. Zijn zaak ging ermee te gronde en hij zelf nog eer. Het speet mij, toen we hem naar 't kerkhof brachten; 't was een beste, goedhartige man, maar die dagelijksche verleiding had hem ontijdig naar 't graf gevoerd. Nog een tijdlang heb ik voor de weduwe vracht gereden, maar 't goeie mensch kon de zaak niet aanhouden.

Toen kwam ik als voerman bij den fabrikant Ten Hoopen, eigenaar van den „grooten stoom" — zoo heet deze eerste stoomfabriek in den volksmond — te Neede. 't Spoor was er nog niet en ik moest steenkolen aansjouwen van Enschede of Hengelo. Menigen nacht heb ik geslapen bij menschen in Osselt (Usselo). 't Was daar nog een „los huis". Als ik 's morgens aan tafel mijn pannekoek zat te eten, gooide de knecht soms de rogge of haver zoo rakelings langs mij heen.

Later ging ik weer bij een boer in dienst. Ik verhuurde mij als paardenknecht bij Geershuis in den Respelhoek. Beste, ouder-