838

DE EVOLUTIE VAN HET HEELAL.

waarden voor alle organisch leven op aarde als onderdeel van een millioenen jaren omvattend ontwikkelingsproces der wereldlichamen.

Wat leert nu omtrent deze ontwikkeling de waarneming der hemellichamen zelf?

De studie van de sterrenwereld buiten ons zonnestelsel heeft zich vooral in de laatste halve eeuw tot een hoofdgebied der astronomie ontwikkeld. Wel is, ondanks de fijnheid der moderne metingen, de direkte bepaling van de afstanden der sterren door middel van de parallaxen nog steeds uiterst moeilijk en slechts bij weinige sterren uitvoerbaar. Maar wij beginnen nu de vruchten te plukken van de tallooze nauwkeurige plaatsbepalingen van vaste sterren in de 19de eeuw, in tal van stercatalogi neergelegd. Wij kennen thans de eigen bewegingen van vele duizenden sterren met groote nauwkeurigheid, en het is reeds gelukt — vooral door het werk van Kapteyn — eenige orde te brengen in de chaos van bewegingen in de wereldruimte. En tegelijk geven ons die eigen bewegingen kennis van de afstanden der sterren, omdat zich daarin de beweging van ons zonnestelsel door de ruimte weerspiegelt. Daarbij komt dan de spektraalanalyse, die ons de natuurlijke gesteldheid der sterren doet kennen; vooral door de toepassing van de fotografische methode heeft zij sinds 1880 een hooge vlucht genomen ; en in de nieuwe eeuw kon zij, door steeds grooter reuzenkijkers te gebruiken en die in de gunstigste omstandigheden op te stellen, zooals op Mt. Wilson in Amerika, op steeds zwakkere sterren toegepast worden. Hare uitkomsten zijn vooral van belang voor ons onderwerp.

Het is wel algemeen bekend, dat de sterren zich, naar den aard van hun spektrum, in verschillende typen, klassen of groepen laten verdeden. Deze verdeeling, door S e c c h i het eerst opgesteld, door Vogel verbeterd, en door de Amerikaansche astronomen van Harvard College te Cambridge verder uitgebreid, komt daarop neer, dat de overgroote massa zich laat rangschikken in een voortloopende reeks, die korrespondeert met de kleur van de sterren. Eerst komen de blauwwitte heliumsterren, waartoe vooral de heldere sterren in Orion en enkele andere deelen van de hemel behooren. Daarop volgen de witte Siriussterren, het 1ste type, dat vooral door de intensieve lijnenserie van waterstof gekarakteriseerd is. Over de geelwitte sterren (waarvan Procyon een voorbeeld is) gaat het 1ste type geleidelijk over naar het 2de type, de gele sterren, waarvan het spektrum evenals bij onze zon door tallooze metaallijnen gekenmerkt wordt. Deze worden nog sterker bij de roodgele sterren van deze groep, zooals Arkturus, de z. g. K-sterren van P i c k e r i n g, waar het spektrum eenige gelijkenis met dat van de zonnevlekken krijgt. Gaat men nog verder, dan komt men bij de roode sterren van het 3de type, waarvan sommige in helderheid veranderlijk zijn; hier treden, naast de metaallijnen, eenzijdige