DE EVOLUTIE VAN HET HEELAL.
837
ontstaat. Maar dit paradoxe verdwijnt eenigszins, als men het vergelijkt met andere gevallen in de natuur, waar ook een ontwikkeling in tegenstellingen plaats vindt. Het is reeds lang bekend, dat de weerstand, die een planeet in haar loop om de zon ondervindt, haar snelheid niet verkleint, maar vergroot, doordat tegelijk de planeet in een spiraalvormige baan dichter bij de zon komt. Eigenlijk is de wet van Lane niet anders dan een bijzonder geval van dit verschijnsel, waarbij de moleculen de rol van planeetjes vervullen en hun snelheid als warmte wordt waargenomen.
De wet van Lane geeft nu een vaste grondslag aan het ontwikkelingsproces der wereldbollen. Twee machtige antagonistische faktoren, twee hoofdvormen van energie beheerschen in hun onderlinge omzettingen dit proces: de aantrekkingskracht en de warmte. De aantrekking tracht de materie te vereenigen, de warmte zoekt ze te verspreiden. De aantrekking zonder warmte zou het heelal tot één materieklomp samenballen, de warmte zonder aantrekking zou ze in het oneindige verstrooien. Het spel van hun wisseling vormt de levensgeschiedenis van de wereldbollen. Uitgansgpunt is een gasmassa van lage temperatuur, die echter altijd nog warmer moet zijn, dan de omgeving, zoodat zij warmte verliest door straling. Deze straling brengt het proces van samentrekking en temperatuurstijging aan de gang, dat steeds sneller en stormachtiger voortschrijdt. Uit de nevel is een gloeiende ster geworden, die de nieuw gevormde warmte-energie in de ruimte uitstraalt. Gaat dit steeds zoo voort ? Natuurlijk niet. Door steeds opnieuw de voorwaarden voor zijn voortgang te scheppen, schept dit proces ten slotte de voorwaarden voor zijn ondergang. Het gas kan niet onbeperkt samentrekken; bij grooter dichtheid geldt de wet van Lane niet meer, die een ideaal gas onderstelt. Wordt het gas lichter, dan wordt de samentrekking geringer, dus ook de nieuw ontstane warmte. Deze is eindelijk maar juist voldoende, om het verlies door straling te dekken; dan heeft de ster haar maximumtemperatuur bereikt. Is zij daarvoor niet meer voldoende, dan begint de temperatuur te dalen, de massa wordt kouder, de deeltjes verliezen hun bewegelijkheid; ten slotte kondenseert de massa tot een vloeistof en krijgt een vaste korst. Als een donkere koude wereldbol loopt nu verder door de wereldruimte, wat als een koude gasnevel begonnen was.
De levensgeschiedenis van de ster is ten einde. De aantrekkingskracht heeft gezegevierd en de wijdverstrooide deeltjes tot een dichte klomp samengeperst. De kolossale aantrekkingsenergie der deeltjes is verdwenen; zij is tot warmte geworden, die in de tusschenstadia de massa tot de hoogste gloeihitte gebracht heeft, maar ten slotte in de eindelooze ruimte uitgestraald is. Begin en einde zijn koud en dood, maar daartusschen ligt de hitte, het leven, of liever de bron van het leven. Dat de zon zich in dit tusschenstadium bevindt, maakt het leven op aarde mogelijk. Zoo zien wij de voor-