836

DE EVOLTIE VAN HET HEELAL.

lichaam, dan zou zij door hare reusachtige uitstraling in eenige duizenden jaren afgekoeld zijn. Praktisch weten wij echter, dat in historische tijden de intensiteit der zonnestraling niet merkbaar verminderd is.

Er moet dus een bron zijn, waaruit de verloren energie aangevuld wordt. H e 1 m h o 11 z vond ze in een geringe kontraktie van de zon, zoo gering, dat ze voor de scherpste metingen eeuwen lang onmerkbaar moest blijven. De deeltjes van, de zon trekken elkaar aan; en de aantrekkingsenergie, die verloren gaat, als zij tot elkaar naderen, maakt hun beweging sneller en komt als warmte te voorschijn.

Verbindt men deze verklaring met de neveltheorie, dan leert zij meteen, hoe de zonnewarmte ontstaan moet zijn. In de oorspronkelijke nevelmassa waren de deeltjes ver van elkaar; uit hun samentrekking tot een klein volume is de hooge temperatuur ontstaan. Het is dus niet noodig, zooals Kant en Laplace deden, aan de oernevel een hooge hittegraad toe te kennen; zij kan koud geweest zijn, en alle gloeihitte, alle energie, die de zon bezit en die zij in de millioenen jaren van haar bestaan uitgestraald heeft, is uit de samentrekking ontstaan. De energie, die ontstaan moet door kontraktie van een groote gasnevel (b. v. zoo groot als de aardbaan) totdat de deeltjes de tegenwoordige zonnebol gelijkmatig vullen, is voldoende om de tegenwoordige zonnestraling 18 millioen jaren te voeden. De ouderdom van de zon en de aarde zijn dus zeker nog grooter, en de tijd, die de zonnestraling in de toekomst nog duren zal, moet ook met millioenen jaren gemeten worden.

Zoo geruststellend deze uitkomst voor onze praktische levensbelangen is, theoretisch ligt in de verklaring nog iets onvolledigs. Waarom trekt de nevel zich samen? De Amerikaansche fysikus J. H. L a n e heeft in 1869 deze vraag beantwoord in zijn onderzoekingen over het warmte-evenwicht in de zon. Hij vond, dat een gasvormige wereldbol alleen warmte kan uitstralen, en toch in evenwicht blijven, als zij samentrekt en als tegelijk zijn temperatuur in dezelfde reden hooger wordt; de warmte, die uit de samentrekking ontstaat, is meer dan voor de temperatuurverhooging noodig is, en dit meerdere dient voor de uitstraling. Evenzoo gaat omgekeerd warmteopname van buiten gepaard met uitzetting en daling van temperatuur. In deze wet wordt de bewegende kracht van de wereldontwikkeling onthuld: was er geen wederzijdsche straling, stond een gasmassa buiten alle wisselwerking met de overige wereld, dan zou ze niet veranderen. De uitstraling bewerkt kontraktie en temperatuurstijging; daardoor wordt de straling zelf sterker, en zoo schept het proces in steeds sterker mate de voorwaarden voor haar eigen voortgang.

Er ligt in deze wet van Lane iets paradox; het klinkt tegenstrijdig, dat uit een warmteverlies een warmtewinst, een verhitting